03. Handel op de Oost

(c) Stichting Wiebe Hayes

De waarde van specerijen

De hoge prijzen voor, en de winsten op de handel in specerijen hadden natuurlijk een oorzaak. Hongersnood was in die eeuwen een regelmatig terugkerend gegeven. In de landbouw waren de opbrengsten bijna altijd zo gering dat er in de wintermaanden onvoldoende voedsel was om mens en dier de winter door te helpen. Om die reden werd er in de herfst steeds een groot deel van het vee geslacht. Het vlees werd flink gezouten om het langer eetbaar te houden. Geur en smaak liepen echter na verloop van maanden zover achteruit dat eten dan nauwelijks of niet meer mogelijk was.

Door rijkelijk gebruik van o.a. peper konden geur en smaak versluierd worden. Het vlees werd zo weer geschikt voor consumptie gemaakt. Daarnaast geloofde men toen ook heilig in het gebruik van specerijen voor medicinaal gebruik, zo gebruikte men bijvoorbeeld kruidnagelen tegen buikkwalen.

De eerste Nederlandse handelsexpeditie naar Indië

In het voorjaar van 1594 staken in Amsterdam, negen kooplieden de hoofden bijeen en namen het besluit om een handelsexpeditie naar Java te sturen. Daar groeide de peper. (Kaneel groeide vooral op Ceylon, kruidnagelen en nootmuskaat op de Molukken.) Ze wilden op deze wijze meedelen in de hoge winsten die buiten Holland werden gemaakt op in- en verkoop van specerijen, ook omdat de aanvoer vanuit Portugal stagneerde.

De kooplieden richtten, gezien de grote investering die dit vergde, hiervoor samen een compagnie op. Er werden in het voorjaar van 1594 vier - verhoudingsgewijs - kleine schepen op stapel gezet, de Mauritius, de Hollandia, de Amsterdam en het verkenningsschip Duyffken. Met deze schepen begon de reis op 2 april 1595 en werd ze op 14 augustus 1597 volbracht. Een reis vol ontberingen en met nog een tegenvallend gewin. Aangetoond was echter dat het kon, de weg naar de Oost was zo ook voor Nederland geopend.

Onstuimige groei van de handel met de Oost

Gelokt door de winstkansen werden daarna in hoog tempo steeds meer compagnieën opgericht en binnen het jaar voeren er 22 schepen uit met als reisdoel Indië. In 1601 voeren er al 68 schepen uit waarvan er 53 vol geladen terugkeerden. Deze reizen waren ronduit gevaarlijk. De schepen vertrokken gebruikelijk in kleine vloten. Zelfs als er meerdere schepen van de vloot vergingen was de winst door de rijke lading van de overblijvende schepen meer dan voldoende om dat te compenseren.

De Vereenigde Oostindische Compagnie

Door de grote concurrentie bij de inkoop van specerijen in Indië liepen de prijzen daar echter enorm op en door het grote aanbod van specerijen in de Nederlanden kelderden de prijzen hier en kwamen de rendementen zwaar onder druk.

Na vele mislukte pogingen kreeg raadspensionaris Johan van Oldebarnevelt, met hulp van prins Maurits, de bazen van alle compagnieën in 1602 toch op één lijn en werd een gezamenlijke compagnie - de VOC - opgericht. Het rendement van de investeerders was de eerste jaren laag. In 1611 werd voor het eerst dividend uitgekeerd, daarna steeg het rendement tot boven de 25%. De koersen stegen hierdoor aanzienlijk. Overigens was de handel tussen Nederland en Indië maar een deel van de activiteiten van de VOC. De compagnie handelde ook veel tussen de verschillende regio’s in de Oost.