08. Het hulpschip arriveert
(c) Stichting Wiebe Hayes
Hayes waarschuwt Pelsaert
Toen op 17 september Pelsaert met het jacht de Saerdam weer bij de Houtman Abrolhos arriveerde waren er sinds zijn stille vertrek drie maanden en elf dagen verstreken. Bij de aankomst van Pelsaert in de stad Batavia, op 5 juli, was Gouverneur-Generaal Jan Pieterszoon Coen niet tevreden geweest met de aanpak van Pelsaert.
Toch had hij Pelsaert de Saerdam beschikbaar gesteld om van het wrak van de Batavia nog te redden wat er te redden viel aan kostbaarheden en bemanning.
Toen Pelsaert zich na aankomst op de plaats des onheils van de Saerdam naar Oost-Wallabi liet roeien, met drinken en voedsel voor de schipbreukelingen, bleek daar echter niemand aanwezig. Al snel kwam een klein scheepje met Wiebe en drie van zijn mannen naar Pelsaert gevaren. Wiebe vertelde snel dat hij kapitein van 47 overlevenden was en dat de muiters wel 125 mensen hadden vermoord en dat zij Cornelisz gevangen hadden genomen. Hij waarschuwde Pelsaert voor het plan van de muiters om het hulpschip te kapen en adviseerde hem daarom onmiddellijk weer aan boord van de Saerdam terug te gaan. Pelsaert gaf Wiebe daarop opdracht naar zijn groep terug te keren en de gevangen genomen Cornelisz aan boord van de Saerdam te brengen, waarop hij direct naar het schip terugvoer.
De poging tot kapen van de Saerdam
Nog terwijl Pelsaert terugvoer naar de Saerdam, kwam een boot op hen afvaren. Het leek op een gevecht uit te draaien en ze bereidden zich daar zo goed en zo kwaad als dat ging op voor. Toch lukte het Pelsaert bijtijds aan boord van de Saerdam te komen. De muiters roeiden brutaalweg naar het schip en riepen aan boord te willen komen. Toen vanaf de Saerdam gevraagd werd waarom ze bewapend waren gaven ze als antwoord dat ze dat aan boord wel zouden uitleggen. Onder bedreiging van het scheepsgeschut van de Saerdam moesten de muiters daarop hun wapens overboord gooien waarna ze aan boord onmiddellijk in de boeien werden geslagen.
Op 18 september voeren Pelsaert en de schipper in twee sloepen naar het eiland van Wiebe en zijn mannen. Tien van hen werden door Pelsaert goed bewapend naar de muiters gezonden. Die zagen het hopeloze van hun situatie in en gaven zich zonder verweer over. Pelsaert ging vervolgens de kostbare juwelen zoeken die over het eiland verspreid waren geraakt en op een enkel stuk na werd alles gevonden.