06. Schipbreuk

(c) Stichting Wiebe Hayes

Op de klippen

Terwijl de muiters op het goede moment wachtten om het commando aan boord over te nemen liep de Batavia in de vroege morgen van 4 juni 1629 voor de wind onder vol zeil op de klippen van de Houtmans Abrolhos (in het Portugees "hou je ogen open"). Frederick Houtman was hier in 1619 al langs gevaren en had ze ter waarschuwing ingetekend op de VOC kaarten. De eilandengroep ligt ongeveer 60 kilometer uit de kust van Australië en bestaat uit verschillende ook bij vloed boven water uit stekende eilandjes en uit onder water verdwijnende klippen.

De klap van het op de klippen lopen van de Batavia was zo groot dat overal aan boord mensen uit hun kooien werden gesmeten. De Abrolhos waren bij vloed aangevaren en er kwamen, bij het eb worden, steeds grotere delen boven water. Aan boord was er chaos en ordeloosheid uitgebroken. Pelsaert zelf werd door anderen later omschreven als panisch. Het schip zat muurvast en bleef dat ook na het overboord zetten van goederen en het kappen van de middelste mast, die niet overboord ging zoals gepland, maar schuin over het schip bleef liggen. De Batavia zou na verloop van tijd zeker gaan breken.

Het naar wal roeien van de schipbreukelingen gebeurde weinig voortvarend. De eerste dag werden er maar drie tochten naar de wal gemaakt en op die manier 180 mensen en proviand in veiligheid gebracht. Jacobsz die deze tochten maakte, meldde aan Pelsaert de chaos aan wal. Daar gingen de schipbreukelingen zich totaal te buiten aan het eten en drinken dat aan wal in veiligheid was gebracht. Hierop verliet Pelsaert de Batavia om de mensen op het eilandje tot orde te roepen. Nooit meer zou hij een voet op het schip zetten. Hij verdeelde de schipbreukelingen over twee eilandjes. Op het grootste 180 mensen onder wie bijna alle vrouwen, op het kleinere zo’n 40 personen. Hier bleven ook de sloep en de jol. Voor deze kleine groep was er bovendien veel meer water van het wrak gehaald dan voor de grotere groep.

Pelsaerts heimelijke vertrek

Pelsaert was in de vroege ochtend van 6 juni met, op drie na, alle mensen van het kleinere eilandje onderweg naar Java gegaan. Ze waren met beide bootjes vertrokken. Aan boord hiervan waren bovendien zowel commandeur Pelsaert als schipper Jacobsz en diens zwangere vriendin Swaentie Hendricx. Ook hoogbootsman Jan Evertsz, die schuldig was bevonden aan de aanslag op Lucretia van der Mylen, was mee. Het stiekeme vertrek bij nacht werd aan de achterblijvers via een onder een broodton verstopt briefje aangeduid als een zoektocht naar water.

De boodschap van Pelsaert luidde: "Ik ben samen met een aantal anderen met de boot vertrokken om op een ander eiland of het Zuidland (Australië) naar water te zoeken. Iedereen zal daarvan kunnen profiteren. We zullen zo snel als mogelijk is weer terugkeren". (vertaald in het huidige Nederlands) Pelsaert zou na een zware tocht van een maand de stad Batavia bereiken.

De drie niet gewekte achterblijvers waarschuwden de 180 schipbreukelingen op het andere eilandje (Batavia’s Kerkhof). Het eilandje waarvan Pelsaert stiekem vertrokken was werd door de anderen voortaan het " Verraderseiland" genoemd.

Op het wrak achtergelaten

Op het wrak van de Batavia waren ongeveer 70 schipbreukelingen ontredderd achtergebleven. Eigendommen van de VOC noch persoonlijke spullen werden bij hun plunderingen ontzien. Ook Pelsaerts bezittingen moesten eraan geloven. Onderkoopman Cornelisz was een van de mannen die aan boord van de Batavia door Pelsaert aan hun lot waren overgelaten terwijl het schip op het rif steeds verder uit elkaar werd geslagen door de golven. Van deze groep zou ongeveer de helft verdrinken. Cornelisz spoelde na tien dagen met een deel van de boegspriet aan. Hij had zich daar toen al twee dagen drijvende mee moeten houden. Hij kon namelijk niet zwemmen.