07. Het Drama

(c) Stichting Wiebe Hayes

In het begin heerste er op de eilanden een groot drinkwatertekort, waardoor velen stierven. Toen het na zes dagen heftig begon te regenen, was dit acute probleem opgelost en dacht men het langer op de eilandjes uit te kunnen houden. 

Cornelisz had na ongeveer een maand het plan opgevat om het schip dat de VOC zeker zou sturen, om de kostbare lading zoveel mogelijk veilig te stellen en drenkelingen te redden, te kapen. Hij besloot zijn plan met 40 loyale en sterke mannen uit te voeren. Van de anderen wilde hij zich ontdoen. 

Tweeëntwintig geharde soldaten werden allereerst met zelfgemaakte vaartuigen naar Oost-Wallabi gebracht met de opdracht water te zoeken. Als er drinkwater zou worden gevonden, moesten zij vuren ontsteken.

Cornelisz was er echter vast van overtuigd dat ze zouden sterven van honger en dorst. Wiebe Hayes werd leider van deze groep. Toen zij geen drinkwater konden vinden op Oost-Wallabi poogden ze bij eb naar het andere eiland, West-Wallabi, te waden. Dat lukte en daar vonden ze uiteindelijk water. Ze waren toen al 20 dagen aan het zoeken. Tot drie keer toe ontstaken ze vuren ten teken dat ze water hadden gevonden; er kwam echter geen bootje om hen terug te halen. Er waren op West-Wallabi echter voldoende mogelijkheden om te kunnen overleven door de aanwezigheid van wallabi’s (een klein soort kangoeroe), vogels, eieren en de mogelijkheid om te vissen.

De moordpartij

Cornelisz had de andere drenkelingen ondertussen over drie eilandjes verdeeld, namelijk Batavia’s Kerckhof, het Verraders Eiland en Robben Eiland. Op het "Verraders Eiland" werd begonnen de drenkelingen te vermoorden. Cornelisz deed dat nooit zelf. Wel bepaalde hij wie moest moorden en wie het volgende slachtoffer zou worden. Ook het tijdstip en het moordwapen was zijn keuze. Cornelisz kon met zijn sluwheid en listige woorden mensen de laagste handelingen laten verrichten en hij had er schijnbaar plezier in het slechtste in de mens naar boven te halen. Hij liet mensen met de boot zogenaamd naar andere eilandjes brengen. Onderweg werden ze dan overboord gegooid met de bedoeling ze te verdrinken. Toen enkelen zich toch zwemmend konden redden en ze Cornelisz uitgeput verslag deden van het gruwelijke onrecht dat hen was aangedaan door de bemanning liet Cornelisz hen alsnog de hoofden inslaan. Elf zieken in een tent werden met dolksteken om het leven gebracht. Anderen werden met sabels doodgestoken, de kelen doorgesneden, doodgeslagen, met handen en voeten samengebonden eenvoudig in het water gegooid of met een slag van een zwaard onthoofd. Dat laatste leek wel een proeve van bekwaamheid van de muiters te zijn. Op de eilandjes was sprake van een gruwelijk sadisme. Zelfs de zeven kinderen werden niet ontzien. Cornelisz bleek volstrekt onberekenbaar en driftig. In zijn regelmatig terugkerende buien raakte hij geïrriteerd door de kleinste zaken wat dan vaak direct gevolgd werd door een opdracht de betreffende persoon te doden. Als Cornelisz iemand bijvoorbeeld niet hard genoeg vond werken, was diens lot bezegeld. Voortdurend werden schipbreukelingen gedreigd, gesard, vernederd en in hoog tempo vermoord. Het laagste in de mens kwam in sommigen naar boven. Een van Cornelisz’ kompanen verklaarde later liever te doden dan te eten, anderen werden gedwongen te moorden en waren mogelijk zelf direct daarna het volgende slachtoffer.

De positie van de vrouwen was niet te benijden. Van de vrouwen waren er twaalf zwanger, te oud, te jong, of niet mooi genoeg. Zij werden allen zonder meer afgeslacht, na al dan niet gruwelijk misbruikt en verminkt te zijn.

De zeven overgebleven vrouwen moesten aan de seksuele wensen van de muiters voldoen. Lucretia was voor Cornelisz, Judith (de oudste dochter van de dominee Bastiaensz) voor zijn vertrouweling Coenraat van Huyssens. De vijf andere vrouwen waren voor de andere muiters. De dominee werd met zijn oudste dochter door Cornelisz in de tent van Van Huyssens ontboden om te eten. Bij terugkeer bleken alle andere gezinsleden van Bastiaensz door de muiters te zijn afgeslacht. Om te overleven werkte Bastiaensz met de muiters mee. Sommige schipbreukelingen werden voorlopig in leven gelaten, omdat "ze misschien eerst nog ergens voor te gebruiken waren".

Toen op 16 augustus de 124e moord gepleegd was leefden er nog ongeveer 40 mensen op het eiland. Op 20 augustus gaf Cornelisz zichzelf de titel Capiteyn-Generaal.

Aanvallen op Wiebes eiland (West-Wallabi)

Steeds hadden mensen geprobeerd met zelfgemaakte vlotten te ontsnappen naar het eiland waarop Wiebe zich bevond. Velen werden onderweg door de muiters onderschept en alsnog vermoord. Toch lukte het mensen de oversteek te maken en groeide de groep van Wiebe Hayes van 22 tot uiteindelijk 47 personen. Een van de vluchtelingen kon naar Wiebe varen in een door de muiters zelf gemaakt sloepje. Dat was bedreigend voor de muiters, omdat de groep rond Hayes zo de mogelijkheid had verkregen naar een arriverend hulpschip te varen om ze te waarschuwen voor de plannen van de muiters. Hayes voorzag de aanval en er werden van stukken wrakhout zo goed en kwaad als het ging wapens gemaakt. Door tussen twee "pruysche delen" (lange, smalle planken) spijkers van ongeveer 40 centimeter te binden bijvoorbeeld. Ook werden twee kleine fortjes gebouwd, één meer in het midden van het eiland en één nabij de meest waarschijnlijke landingsplaats.

Half juli al vond de eerste aanval door 22 muiters plaats op de groep van Hayes met de bedoeling ze "doot te slaen". De aanvallers hadden vuurwapens, maar het lukte ze niet ermee te vuren. De soldaten verdedigden zich met hun zelfgemaakte wapens. Na een heftige strijd op het strand werden de aanvallers teruggedrongen. De tweede aanval vond enkele dagen later plaats, deze keer door 37 man verdeeld over drie bootjes. Cornelisz was zelf direct bij deze aanval betrokken. Ook deze aanval werd voorzien en door de dappere soldaten staand in het water afgeslagen.

Cornelisz en de zijnen waren ziedend van woede over deze nederlaag en keerden zich bij terugkomst in hun woede tegen de chirurgijn Frans Jansz. Een muiter doorstak hem met een spies, de volgende kliefde zijn hoofd met een zwaard en de laatste stak hem met een zwaard in de borst.

De list van Cornelisz

Cornelisz, sluw als hij was, zond vervolgens dominee Bastiaansz naar Wiebe om te onderhandelen. Na verschillende keren heen en weer varen van de dominee naar Wiebe, werd er een soort akkoord gesloten. De muiters zouden het bootje van Hayes' groep ruilen voor stof voor kleding. Dat was hard nodig want ze waren inmiddels gekleed in lompen. Cornelisz was op deze manier van de dreiging verlost dat Wiebe een hulpschip zou kunnen waarschuwen.

De volgende dag zou de overeenkomst door de leiders van de muiters bekrachtigd worden. Ondertussen hadden de muiters geprobeerd de Franse soldaten in Hayes’ groep om te kopen. Toen dat leek te gaan lukken zond Cornelisz de Franse soldaten in Hayes’ groep op 23 juli in het geheim een brief, waarin hij ze prees en 6000 gulden per man bood voor hun medewerking om Hayes aan te pakken. In het bericht werden verder de mensen die naar Hayes waren gevlucht bestempeld als leugenaars en dieven. Ze zouden stiekem, zonder de anderen, naar het vaste land willen varen en hadden daarom het kompas gestolen. Hayes kreeg de brief via zijn loyale soldaten echter ook in handen. Toen Cornelisz de volgende dag met vijf van zijn naaste getrouwen op het eiland aankwam, werden ze aangevallen door de soldaten. Wiebe had de list doorzien. Vier van de aanvallers werden uiteindelijk doodgeslagen en Cornelisz werd gevangen genomen, alleen de 18 jarige Wouter Loos ontkwam.

De laatste aanval op Wiebes eiland

Het verlies van Cornelisz en zijn vier naaste getrouwen was voor de muiters een harde slag. Tot hun nieuwe leider kozen de muiters nu de ontsnapte Wouter Loos. Op 17 september, zo’n twee weken na de gevangenneming van Cornelisz, vielen de muiters opnieuw het eiland West-Wallabi aan. Nu waarschijnlijk vooral met het doel hun gevangen genomen leider te bevrijden. Met twee bootjes en gewapend met musketten werd de aanval op Hayes’ eiland ingezet. En weer werden de aanvallers door de soldaten, met hun zelfgemaakte wapens en staande in het water, opgewacht. Het werd een zware, twee uur durende strijd. Toen bemerkten de aanvallers zeilen aan de horizon en braken hun aanval geschrokken af. Van Hayes’ mannen bleken vier strijders ernstig gewond te zijn geraakt; een van hen zou later sterven.