05. De Reis
(c) Stichting Wiebe Hayes
Van Texel tot Kaap de Goede Hoop
De Batavia zou in december van 1628 in een vloot van elf schepen uitvaren. Al in oktober waren de Batavia, de Dordrecht, de Buren, de ’s Gravenhage, de Kleine David, de Saerdam en de Assendelft zeilklaar en besloten de Heren XVII deze schepen te laten vertrekken. Zolang de schepen samen voeren was Pelsaert ook bevelhebber over deze vloot. Al bij vertrek liep de Batavia aan de grond, maar ze kon de reis toch, met een dag vertraging, beginnen. Het was niet ongebruikelijk dat er aan de zuidkust van Engeland voor anker werd gegaan om op gunstige winden te wachten. Gezien de lange reistijd naar Kaap de Goede Hoop is het waarschijnlijk dat de schepen dit ook hebben gedaan. De reis is verder vertraagd door het aanlopen van Sierra Leone. Pelsaert kocht hier enkele schapen en varkens en ook werd het drinkwater ververst. Officieel was het overigens door de VOC verboden voor de Kaap ergens aan te leggen. Bovendien nam door het aandoen van Sierra Leone het risico toe dat het schip, zo dicht aan de kust, in een windstilte terecht zou komen. Na hervatting van de reis maakten de schepen eerst de zware beproeving van windstiltes mee, waarna de schepen vervolgens belandden in een heftige storm. Hierin verloor de Dordrecht het contact met de andere schepen.
Gedurende het eerste deel van de reis maakte schipper Jacobsz sterke avances richting Lucretia van der Mylen, die hem echter keer op keer resoluut afwees. Hierop begon hij een wilde relatie met haar kamenierster Swaentie Hendricx.
De soldaten, waaronder Wiebe Hayes, maakten de vele maanden durende reis waarschijnlijk dicht samengepakt mee op het nauwe koedek. Op dit donkere en vochtige tussendek sliepen ze in hangmatten, verbleven en aten ze. Stahoogte was er niet en luchten en benen strekken aan dek was waarschijnlijk slechts af en toe mogelijk tijdens exercitie-oefeningen.
Aan de Kaap
Bij aankomst van de Batavia aan de Kaap, rond 14 april 1629, troffen zij daar o.a. de schepen waarmee ze oorspronkelijk van Texel zouden vertrekken en die dus uiteindelijk een veel snellere reis hadden gehad.
Op een moment dat Pelsaert elders was en hij de anderen verboden had van boord te gaan, gingen Swaentie, Jacobsz en Cornelisz zich aan wal vreselijk te buiten aan drank. Waarna Jacobsz zich bovendien verschrikkelijk misdroeg op de Assendelft en het oorlogsschip Bueren. Na klachten hierover door de bevelvoerders riep Pelsaert Jacobsz ter verantwoording. Die werd hierdoor nog wraakzuchtiger ten opzichte van hem. Hij sprak hierover met Cornelisz en aangemoedigd door deze werd het plan opgevat om te muiten. Slechts het moment moest nog bepaald worden.
Het plan om te muiten
Tijdens het vervolg van de reis op 22 april werd Pelsaert ziek. Door Cornelisz en Jacobsz werd ondertussen een lijst van medestanders gemaakt en besloten het schip met 120 personen over te nemen. De andere opvarenden, circa 220 kinderen, vrouwen en mannen, zouden door de muiters eenvoudigweg overboord worden gegooid. Het plan was om daarna enige tijd de zeeroverij te bedrijven. Daarom beraamden Jacobsz, Cornelisz en Swaentie Hendricx een aanval op Lucretia van der Mylen met het doel onrust te veroorzaken. Het was de bedoeling om op het moment dat Pelsaert de straf van de daders zou laten uitvoeren, hem overboord te gooien en het commando op de Batavia over te nemen. Het verblijf van de soldaten zou vooraf voor de zekerheid dichtgespijkerd worden. Schipper Jacobsz liet in de voorbereiding de Batavia onopvallend uit de vloot afdwalen en wapens werden uit de opslagplaatsen gesmokkeld en bij de slaapplaatsen van de muiters verstopt.
Acht mannen werden voor de aanval op Lucretia bereid gevonden. Ze sloegen toe op 14 mei toen Lucretia aan dek een luchtje wilde scheppen. De mannen ontkleedden en vergrepen zich aan haar en besmeurden haar van top tot teen met uitwerpselen en ander vuil. Het lukte Pelsaert hierna echter niet door verhoren te achterhalen wie de daders waren geweest. Het slachtoffer zelf had echter de stem van hoogbootsman Jan Evertsz herkend. Pelsaert wachtte met het in de boeien slaan van Jan Evertsz, en met hem wachtten de muiters…