Overgangsriten

Met betrekking tot de moedergodin in haar aloude functie van leidsdame, zielenleidster, belichten wij even het oerfundament van de overgangsriten. Wij weten voldoende dat een aantal hoogtepunten van de menselijke levensloop tot vandaag een duidelijk religieus karakter dragen. Denken wij aan de geboorte gevolgd door het doopsel, aan het eerste verstandelijke ontwaken en de eerste communie, aan de puberteit en de plechtige communie, de partnerkeuze en het huwelijk, de dood en de begrafenisceremonie.

Het religieus inkleden van deze scharniermomenten is uiteraard geen christelijke vinding. In alle tijden en culturen heeft men deze keerpunten met rituelen omweven. Evenals de godenwereld werden ook die natuurreligieuze overgangsrituelen gekerstend.

1.Eerst willen wij erop wijzen dat hetgeen wij verder te berde brengen in grote mate gelijkloopt met wat universeel tot de essentie van de plichtplegingen binnen de overgangsrituelen behoort. Immers, de grote krachtlijn erin loopt overal gelijk: belangrijke overgangsriten zijn wedergeboorten in de stof. Het duidelijkste voorbeeld in dit verband is de initiatierite bij de overgang van kind naar volwassene. Bij hedendaagse primitieve volkeren kunnen wij nog observeren hoe concreet daar de overgangsrite van de bijna-man en de bijna-vrouw tot nieuwe man en nieuwe vrouw wordt uitgebeeld als een wedergeboorte. Eerst worden de kinderen er uit hun familiale verband gehaald en samengebracht op een afgelegen plek. Dit retraitemotief symboliseert het rituele sterven dat aan elke rijpere wederopstanding moet voorafgaan. Hier krijgen zij door middel van symbolen, pantomime en dans instructies over de gedragscode binnen de volwassenheid. 's Morgens worden zij triomfantelijk in hun dorpje terug ingehaald, opstappend tussen de als haag opgestelde volwassenen. Thuis worden zij gewassen en in nieuwe kleren gestoken. Hun familieleden verheugen zich vervolgens over hen als over nieuwgeborenen. Met het opstellen van de mensenhaag geeft men gestalte aan de idee dat de nieuw ingewijden als door een baarmoederhals glijden naar de nieuwe levensfase. Met het wassen brengt elke moeder haar jongvolwassene ritueel (opnieuw) in contact met het levenselement water (want toen de echte geboorte zich voltrok vloeide er immers ook het vruchtwater uit de moederschoot). Met het aantrekken van de nieuwe kleren na de wasbeurt is de nieuwe geboorte een feit. Het oude kleed is afgelegd (het kind is gegaan), het nieuwe kleed wordt aangetrokken (de volwassene is gekomen). De hier nog zeer zichtbare componenten van het afscheid nemen van het vorige en de intrede in het nieuwe vormen het oerfundament van alle overige belangrijke overgangsriten, ook de onze.

Neem onze eerste communie en plechtige communie. Het eerste situeert zich psychisch op het moment van het eerste persoonlijkheidsontwaken, het tweede rond het biologisch moment van de hormonale ontplooiing. Beide gebeurtenissen worden in de volksmond nog aangeduid met respectievelijk de kleine pasen en de grote pasen. Met het (joods geïnspireerde) woord Pasen heeft men bij de kerstening van onze streken het vorige natuurgodsdienstige wederopstandingsfeest, nl. het Beltainfeest van 1 mei, in christelijke begrippen gecodeerd. Dit oerfeest stond voorheen o.m. in het teken van de lentegodin Ostara. Deze godin-met-de-haas (onze paashaas) leeft nog voort in de volkseigen benaming die Engelsen en Duitsers voor Pasen bezigen: de eersten spreken van Easter, de laatsten van Ostern. In de volkse benamingen "kleine pasen" en "grote pasen" zien wij dus de oorspronkelijke betekenisbodem van deze twee termen.

Natuurgodsdienstig vertaald betekenen zij evenveel als kleine wedergeboorte en grote wedergeboorte. Ter gelegenheid van beide overgangsriten trekken de zorgzame ouders hun kinderen nieuwe mooie kleren (=Iichaam) aan. Het oorspronkelijke wedergeboorte-aspect binnen de paasviering zien wij verder zeer levendig opduiken in de algemene volksgewoonte om tegen Pasen nieuwe kleren te kopen. Men wil immers op zijn paasbest verschijnen nadat men thuis de grote paaspoetsbeurt heeft afgewerkt. Hetzelfde nieuwe kleren-motief. als symbool van nieuw lichaam. duikt ook op in de huwelijksentourage en bij de teraardebestelling: de dode wordt begraven in zijn beste pak. Telkens zien wij eveneens het baarmoederhals-symboliserend motief der mensenhaag opduiken. Zowel de kleine als de grote communicant, het huwelijkspaar, de afgestorvene dient via een dubbele rij mensen te passeren tot de uitmonding voor het sacrale object, het altaar.

2. Hiermee stoten wij op een tweede krachtlijn binnen de overgangsriten: zij vormen steeds een individueel trefpunt met het sacrale. Het valt op hoezeer men in die context het hoofd als pleisterplaats van de individuele ziel is blijven benaderen. Met het doopsel giet men water over het hoofdje. De eerste communicant krijgt het Lichaam van Christus in zijn mond gestoken. De plechtige-communicant krijgt als vormeling van de hogere geestelijke een aanraking aan het hoofd. De bruid en bruidegom brengen (onder vreugde en applaus van het publiek) de hoofden samen en kussen elkaar (twee zielen ontmoeten elkaar). de stervende krijgt het H.-Oliesel op het voorhoofd gestreken. Dat met het hoofd hier telkens de woonst van de ziel wordt herkend is evident. Met welke goddelijkheid de individuele ziel vooral in contact wordt gebracht is het volksgeloof ook duidelijk: de moedergodin. Immers. haar aloude symbool water treedt naar voren in het doopsel, in de zegening van de trouwringen, in de gesprenkelde kruisjes over de afgestorvene. Haar andere symbool, de flora, zie je in de bloemenkroontjes en de ruikers van de eerste- en plechtige-communicantjes, der bruiden en in de vorm van dodenkransen rond en op de afgestorvenen aangebracht. Het graanmotief. de signatuur van de voedende moeder, als teken van gaan en rijper wederkomen, duikt op zijn beurt zeer manifest op in de begrafenisentourage alsook in de context van de eerste communie. Immers. de hostie heeft niet altijd voor het werkelijke lichaam van Christus gestaan (de transsubstantiatiedogmatiek dateert van de 13de eeuw), zodat in dit stukje brood zeker ook een glimp van het oervolksgelovige graanmotief herkend kan worden. Het bestrooien van een huwelijkspaar met rijstkorrels kadert in dezelfde symboliek. Dank zij onze kennis van de oerfilosofie achter de overgangsriten herkennen wij in de oude volksreflexen tot de verchristelijkte vrouwelijkheid vlugger de benadering van de vorige leidsdame als sluisfiguur.

uittreksel uit: De Keltische Erfenis, Riten en symbolen in het volksgeloof van Eddy Valgaerts en Luk Machiels (Stichting mens en Kultuur Gent, 1992)

Vorige pagina Volgende pagina