Venus en Adonis

Venus and Adonis

Shakespeare (1593)

TO THE RIGHT HONOURABLE HENRY WRIOTHESLEY,

EARL OF SOUHAMPTON, AND BARON OF TICHFIELD.

RIGHT HONOURABLE,

I know not how I shall offend in dedicating my unpolished lines

to your lordship, nor how the world will censure me for choosing

so strong a prop to support so weak a burthen: only, if your honour

seem but pleased, I account myself highly praised, and vow to

take advantage of all idle hours, till I have honoured you with some

graver labour. But if the first heir of my invention prove deformed,

I shall be sorry it had so noble a godfather, and never after ear

so barren a land, for fear it yield me still so bad a harvest. I leave it to your honourable survey, and your honour to your heart's content; which I wish may always answer your own wish and the world's hopeful expectation.

Your honour's in all duty,

WILLIAM SHAKESPEARE.

VENUS AND ADONIS

EVEN as the sun with purple-colour'd face

Had ta'en his last leave of the weeping morn,

Rose-cheek'd Adonis hied him to the chase;

Hunting he loved, but love he laugh'd to scorn;

Sick-thoughted Venus makes amain unto him,

And like a bold-faced suitor 'gins to woo him.

'Thrice-fairer than myself,' thus she began,

'The field's chief flower, sweet above compare,

Stain to all nymphs, more lovely than a man,

More white and red than doves or roses are;

Nature that made thee, with herself at strife,

Saith that the world hath ending with thy life.

'Vouchsafe, thou wonder, to alight thy steed,

And rein his proud head to the saddle-bow;

If thou wilt deign this favour, for thy meed

A thousand honey secrets shalt thou know:

Here come and sit, where never serpent hisses,

And being set, I'll smother thee with kisses;

'And yet not cloy thy lips with loathed satiety,

But rather famish them amid their plenty,

Making them red and pale with fresh variety,

Ten kisses short as one, one long as twenty:

A summer's day will seem an hour but short,

Being wasted in such time-beguiling sport.'

With this she seizeth on his sweating palm,

The precedent of pith and livelihood,

And trembling in her passion, calls it balm,

Earth's sovereign salve to do a goddess good:

Being so enraged, desire doth lend her force

Courageously to pluck him from his horse.

Over one arm the lusty courser's rein,

Under her other was the tender boy,

Who blush'd and pouted in a dull disdain,

With leaden appetite, unapt to toy;

She red and hot as coals of glowing fire,

He red for shame, but frosty in desire.

The studded bridle on a ragged bough

Nimbly she fastens:--O, how quick is love!--

The steed is stalled up, and even now

To tie the rider she begins to prove:

Backward she push'd him, as she would be thrust,

And govern'd him in strength, though not in lust.

So soon was she along as he was down,

Each leaning on their elbows and their hips:

Now doth she stroke his cheek, now doth he frown,

And 'gins to chide, but soon she stops his lips;

And kissing speaks, with lustful language broken,

'If thou wilt chide, thy lips shall never open.'

He burns with bashful shame: she with her tears

Doth quench the maiden burning of his cheeks;

Then with her windy sighs and golden hairs

To fan and blow them dry again she seeks:

He saith she is immodest, blames her 'miss;

What follows more she murders with a kiss.

Even as an empty eagle, sharp by fast,

Tires with her beak on feathers, flesh and bone,

Shaking her wings, devouring all in haste,

Till either gorge be stuff’d or prey be gone;

Even so she kiss’d his brow, his cheek, his chin,

And where she ends she doth anew begin.

Forced to content, but never to obey,

Panting he lies, and breatheth in her face;

She feedeth on the steam, as on a prey,

And calls it heavenly moisture, air of grace;

Wishing her cheeks were gardens full of flowers

So they were dewd with such distilling showers.

Look! how a bird lies tangled in a net,

So fasten’d in her arms Adonis lies;

Pure shame and aw’d resistance made him fret,

Which bred more beauty in his angry eyes:

Rain added to a river that is rank

Perforce will force it overflow the bank.

Venus en Adonis

Prozavertaling van Jules Grandgagnage (2011)

AAN DE EERBIEDWAARDIGE HENRY WRIOTHESLY, GRAAF VAN SOUTHAMPTON EN BARON VAN TICHFIELD.

ZEER GEACHTE HEER,

Ik weet niet of ik me schuldig maak door mijn onvolmaakte verzen aan Uw Heerschap op te dragen, en of de wereld mij verwijten zal maken voor het kiezen van een zo sterke steun voor een dergelijke kleine last, als het U maar belieft tevreden te zijn, zal ik zeer vereerd zijn, en ik beloof U al mijn vrije tijd te gebruiken tot ik U wat meer ernstige werken kan aanbieden. Maar als het eerste kind van mijn verbeelding misvormd is, betreur ik het een zo edele peetvader te hebben gegeven, en dan zal ik nooit meer dergelijk onvruchtbaar land cultiveren, uit vrees dat dit alleen slechte oogsten oplevert. Ik onderwerp mijn verzen aan Uw eerbiedwaardig onderzoek en aan uw Heerschap, moge het tot tevredenheid van uw hart steeds voldoen aan Uw wensen en aan de verwachtingen van de wereld!

Uw Edelachtbares toegewijde dienaar,

WILLIAM SHAKESPEARE.

VENUS EN ADONIS

Zodra de zon, met rood gezicht,

het laatste afscheid van de ochtend in tranen had ontvangen,

ging Adonis blozend naar het bos.

Hij hield van jagen, maar spotte om de liefde.

De liefdeszieke Venus ging recht op hem af, en begon als een stoutmoedig minnares aan haar spel om hem voor zich te winnen.

“Jij, die drie keer mooier bent dan ik", begon ze,

"tere bloem van het land, waarvan het parfum ongeëvenaard is,

jij die al de nimfen in de schaduw stelt,

jij die aanminniger bent dan een sterfelijke, witter dan de duiven, en roder dan de rozen, de Natuur die jou heeft geschapen zei, met zichzelf in strijd,

dat de wereld zal eindigen met jouw leven!

Stem erin toe, O, wonderbaarlijke, om van je paard af te stijgen

en bind de teugels die zijn trotse hoofd omhelzen aan de zadelknop!

Als je me deze gunst verleent zal je als loon duizend

honingzoete geheimen vernemen.

Kom hier zitten, waar de slang nooit sist,

en ik overweldig je met kussen.

Nochtans zal ik je lippen niet overladen van verzadiging,

ik maak ze nog hongeriger te midden van de overdaad,

door ze afwisselend bleek en rood te maken,

Tien kussen zullen even kort duren als één, en één enkele even lang als twintig; een zomerdag zal je slechts een uur toeschijnen,

zo opgeslorpt in een spel dat je de tijd doet vergeten.

Daarop nam ze zijn hand die baadde in het zweet,

een teken van kracht en energie,

en bevend van passie noemde ze het balsem,

een geschenk van de aarde voor de genezing van de godin.

Haar razend verlangen gaf haar de kracht en de moed

om Adonis van zijn paard te trekken.

Aan haar ene arm hingen de teugels van het wellustige ros,

onder de andere arm hield zij de tere jongeling,

die pruilde en bloosde in krachteloze minachting.

Zijn verlangen was koud, hij kende niets van het liefdesspel;

Zij gloeiend rood en heet als kolen in het vuur,

hij rood van schaamte, maar koud als ijs.

Behendig maakte ze de met noppen versierde toom

vast aan een ruwe tak - O, hoe snel is de liefde! -

Het ros lag vast, en zij begon nu

met de ruiter vast te binden;

Ze duwde hem achterwaarts zoals zij zelf geduwd wilde worden,

en wist hem door haar kracht te dwingen, maar niet door haar begeerte.

Eenmaal hij op de grond lag, vleide ze zich languit naast hem,

elk leunend op ellebogen en heupen:

Toen zij zijn wangen streelde wees hij haar af en begon haar te berispen,

maar zij sloot snel zijn lippen en liet haar kussen spreken,

met woorden van wellust doorweven;

“Berisp mij niet of je lippen blijven voor altijd gesloten.”

Hij brandde van schroom en schaamte,

en zij bluste met haar tranen het maagdelijk gloeien van zijn wangen.

Om dan met zuchten en het waaien van haar gouden haren

te trachten ze weer droog te maken.

Hij zei dat zij onfatsoenlijk was, verweet haar wangedrag;

Wat dan nog volgde verstikte zij met een kus.

Zoals een uitgehongerde adelaar, getergd door het vasten,

met zijn snavel veren, vlees en botten losscheurt,

en vleugelschuddend alles haastig verslindt

tot zijn keel vol is of zijn prooi vernietigd,

Zo kuste zij zijn voorhoofd, wangen, kin,

en begon opnieuw toen ze klaar was.

Gedwongen om te berusten, maar niet om te gehoorzamen,

lag hij hijgend, en beroerde met zijn adem het gelaat van Venus;

Zij voedde zich met zijn stoom, als bij een prooi,

En noemde het hemels vocht, lucht der gratie;

Wensend dat haar wangen tuinen waren vol met bloemen,

Zodat die doordrongen konden worden van zijn warme mist.

Zie! Hoe verstrikt de vogel in een net raakt,

Zo lag Adonis bedwongen in haar armen;

Zijn schaamte en ontzag verkeerden in woede,

Wat nog meer schoonheid in zijn ogen bracht:

De reeds volle rivier zwol door de regen verder aan

en zou spoedig buiten haar oevers treden.

[...Werk in opbouw...]

auteursrecht: zie homepage