Sonnet 89

Shakespeare

Say that thou didst forsake me for some fault,

And I will comment upon that offence;

Speak of my lameness, and I straight will halt,

Against thy reasons making no defence.

Thou canst not, love, disgrace me half so ill,

To set a form upon desired change,

As I'll myself disgrace: knowing thy will,

I will acquaintance strangle and look strange,

Be absent from thy walks, and in my tongue

Thy sweet beloved name no more shall dwell,

Lest I, too much profane, should do it wrong

And haply of our old acquaintance tell.

For thee against myself I'll vow debate,

For I must ne'er love him whom thou dost hate.

Vertaling van Jules Grandgagnage (2020)

Stel: ik doe een fout, en jij gaat heen,

Wel, dan verwijt ik mezelf mijn eigen falen;

Noem je me mank, dan strompel ik meteen,

Ik heb geen verweer: ik zal mijn schuld betalen.

Ik voel me nog niet half zo gegriefd

Wanneer je je bedrog verhult in schijn

Als wat ik doe omdat het jou belieft;

Het is je wil dat ik een vreemde lijk,

Je uit de weg ga en je naam verzwijg,

Zodat mijn mond die zoete klank vergeet;

Goddeloos oneerbiedig zou het zijn

Te zeggen wat ons vroeger samen smeedde.

Ik kies dus jouw kant wanneer je me belaagt,

Want ik mag nooit liefde voelen voor wie jij haat.