Sonnet 50

Shakespeare

How heavy do I journey on the way,

When what I seek (my weary travel's end)

Doth teach that ease and that repose to say:

'Thus far the miles are measured from thy friend.'

The beast that bears me, tired with my woe,

Plods dully on, to bear that weight in me,

As if by some instinct the wretch did know

His rider loved not speed being made from thee.

The bloody spur cannot provoke him on,

That sometimes anger thrusts into his hide,

Which heavily he answers with a groan,

More sharp to me than spurring to his side.

For that same groan doth put this in my mind:

My grief lies onward and my joy behind.

Vertaling in blanke verzen van Jules Grandgagnage (2020)

O, mijn hart voelt zo zwaar langs de wegen die ik ga, daar het einde

Der reis, hoewel rust en comfort, mij ook leert wat me deert:

Dat hoezeer ik ook verlang naar de rust die me wacht, 't niet volstaat

Om jouw beeld te vergeten en d'afstand steeds groeit die ons scheidt.

Het paard dat me draagt torst bedaard mijn verdriet, zo traag

Ploetert het voort alsof 't zware gewicht van mijn wee

Hem bedrukt, 't arme dier lijkt te weten vanuit zijn instinct

Dat zijn ruiter niet wil om met haast van zijn lief weg te gaan.

Zelfs 't bloederige spoor in zijn zij dat zijn ruiter uit woede

Soms stoot, drijft hem niet tot een snellere tred,

Slechts een zucht als een kreun is zijn antwoord op mij; meer verwond

Voel ik me dan het spoor in het vlees van mijn rijdier vermag.

Door het scherpe gekreun en de pijn van mijn paard ben ik bewust

Dat ellende voor mij ligt, in 't verleden het plezier en de lust.


(Noot: De anapestische pentameter imiteert de 'drietelgang' van de galop van het paard waarop de ruiter in het sonnet zit.)