Sonnet 36

Shakespeare

Let me confess that we two must be twain,

Although our undivided loves are one.

So shall those blots that do with me remain,

Without thy help, by me be borne alone.

In our two loves there is but one respect,

Though in our lives a separable spite,

Which though it alter not love's sole effect,

Yet doth it steal sweet hours from love's delight.

I may not evermore acknowledge thee,

Lest my bewailed guilt should do thee shame,

Nor thou with public kindness honour me,

Unless thou take that honour from thy name.

But do not so, I love thee in such sort,

As thou being mine, mine is thy good report.

Vertaling van Jules Grandgagnage (2016)

Ik erken dat onze wegen moeten scheiden,

Ook al bindt de liefde ons tot één,

Dus is de smet waaronder ik moet lijden

Zonder jouw hulp te dragen voor mij alleen.

Hoewel ons beider liefdes ons verenen,

Heeft het venijn van het leven dit verbrod,

En ook al kan het liefdes kracht niet breken,

Toch steelt het zoete uren van genot.

Misschien is het beter dat ik je naam niet noem,

Opdat wat op mij weegt jou niet ontwijdt,

Dat jij me in het openbaar niet roemt,

Zodat je eer nog ongeschonden blijft.

Of nee, zodanig is mijn liefdes aard

Dat, wat jou eert ook door mij wordt vergaard.