Sonnet 33

Shakespeare

Full many a glorious morning have I seen,

Flatter the mountain tops with sovereign eye,

Kissing with golden face the meadows green,

Gilding pale streams with heavenly alchemy,

Anon permit the basest clouds to ride

With ugly rack on his celestial face,

And from the forlorn world his visage hide

Stealing unseen to west with this disgrace.

Even so my sun one early morn did shine,

With all triumphant splendour on my brow,

But out alack, he was but one hour mine,

The region cloud hath masked him from me now.

Yet him for this, my love no whit disdaineth,

Suns of the world may stain, when heaven's sun staineth.

Vertaling van Jules Grandgagnage (2015)

Hoe vaak zag ik 's ochtends de glorie van de zon

Met vorstelijk oog de bergtoppen vleien,

De weiden kussend met haar vergulde mond,

En bleke stromen in gouden glans verglijden.

Hoe dra zij grauwe wolken dulden moet

Die het hemels aangezicht eensklaps versluieren,

En steels zich vluchtend naar het westen spoedt,

Om zich voor deze schande te verschuilen.

Eens voelde ik de ochtendzon ook schijnen

Op mijn gezicht in zijn gloedvolle pracht;

Helaas, hij was slechts voor een uur de mijne,

Een hoge wolk verborg hem in zijn nacht.

Verzwakt zijn licht, het deert mijn liefde niet,

Want zelfs de zon bevlekt soms in zijn zenit.


auteursrecht: zie homepage