Sonnet 27

Shakespeare

Weary with toil, I haste me to my bed,

The dear repose for limbs with travel tired,

But then begins a journey in my head

To work my mind, when body's work's expired.

For then my thoughts (from far where I abide)

Intend a zealous pilgrimage to thee,

And keep my drooping eyelids open wide,

Looking on darkness which the blind do see.

Save that my soul's imaginary sight

Presents thy shadow to my sightless view,

Which like a jewel (hung in ghastly night)

Makes black night beauteous, and her old face new.

Lo, thus by day my limbs, by night my mind,

For thee, and for my self, no quiet find.

Vertaling van Jules Grandgagnage (2014)

Van het reizen moe haast ik me naar mijn bed,

Voor langverbeide rust strek ik mijn leden,

Maar dan krijg ik mijn hoofd niet afgezet,

Het gaat dan zelf op reis ondanks mijn beden.

Want mijn gedachten willen niet bedaren,

En reizen terug naar waar jij bent gebleven;

Mijn zware ogen dwingen ze tot staren

Tot in de nacht jouw beeld komt aangedreven.

Aan blinde ogen toont verbeeldingskracht

Jouw schaduw, die daar hangt als een juweel

Dat luister geeft aan gruwelijke nacht,

En hem verjongt en zacht maakt als fluweel.

Zo vindt mijn lijf bij dag geen vree door lust

En 's nachts gun jij mijn geest en mij geen rust.