Sonnet 20

Shakespeare

A woman's face with nature's own hand painted

Hast thou, the master-mistress of my passion;

A woman's gentle heart, but not acquainted

With shifting change as is false women's fashion;

An eye more bright than theirs, less false in rolling,

Gilding the object whereupon it gazeth;

A man in hue all hues in his controlling,

Which steals men's eyes and women's souls amazeth.

And for a woman wert thou first created,

Till Nature as she wrought thee fell a-doting,

And by addition me of thee defeated

By adding one thing to my purpose nothing.

But since she pricked thee out for women's pleasure,

Mine be thy love and thy love's use their treasure.

Jules Grandgagnage (2014)

Een vrouwengezicht, door de natuur geschilderd

Heb jij, hoogste gebiedster van mijn hart,

Een zachte vrouwenboezem, maar niet gehinderd

Door valse grillen waar zij ons mee verwart,

Een oog zo helder maar met vaster kijk,

Verguldt eenieder ding waar het op rust;

Een man met elke vorm en kleur verrijkt

Die mannenoog bekoort en vrouwenziel verrukt.

Als vrouw werd je aanvankelijk geschapen,

Tot de Natuur, verliefd op wat ze maakte,

Jou dat ding schonk waardoor ik ben verslagen,

Iets zonder doel voor mij, en zonder waarde.

Ze maakte je om vrouwen te plezieren,

Ga met mij liefde en met hen driften vieren.