Sonnet 154
Shakespeare
The little Love-god lying once asleep
Laid by his side his heart-inflaming brand,
Whilst many nymphs that vow'd chaste life to keep
Came tripping by; but in her maiden hand
The fairest votary took up that fire
Which many legions of true hearts had warm'd;
And so the general of hot desire
Was, sleeping, by a virgin hand disarm'd.
This brand she quenched in a cool well by,
Which from Love's fire took heat perpetual,
Growing a bath and healthful remedy
For men diseas'd; but I, my mistress' thrall,
Came there for cure, and this by that I prove,
Love's fire heats water, water cools not love.
Vertaling van Jules Grandgagnage (2020)
Eens lag de kleine liefdesgod te slapen,
De fakkel van de liefde naast zijn zij;
Een groep van nimfen, gezworen kuise maagden,
Kwam de schone jongeling voorbij.
De schoonste maagd greep toen de vurige toorts,
Die zoveel harten had verwarmd; Slapend
Werd de heer der lust en liefdeskoorts
Door een onschuldige maagdenhand ontwapend.
Zij lei de fakkel in een bron te koelen,
Die sinds die dag in eeuwige warmte gloeit,
Tot heil van mannen die genezing zoeken;
Maar door mijn meesteres als slaaf geboeid,
Vond ik geen kuur, waarmee ik bewezen acht
Dat liefde gloeit waar water niets vermag.