Sonnet 152
Shakespeare
In loving thee thou know'st I am forsworn,
But thou art twice forsworn, to me love swearing;
In act thy bed-vow broke, and new faith torn,
In vowing new hate after new love bearing.
But why of two oaths' breach do I accuse thee,
When I break twenty? I am perjur'd most;
For all my vows are oaths but to misuse thee,
And all my honest faith in thee is lost:
For I have sworn deep oaths of thy deep kindness,
Oaths of thy love, thy truth, thy constancy;
And, to enlighten thee, gave eyes to blindness,
Or made them swear against the thing they see;
For I have sworn thee fair; more perjur'd I,
To swear against the truth so foul a lie!
Vertaling van Jules Grandgagnage (2021)
Mijn liefde voor jou deed mij de leugen beminnen,
Maar jij bedroog tweemaal: je liefde zwerend
In mijn bed, en daarna bij het beginnen
Van nieuwe liefde, die dra tot haat verkeerde.
Die dubbele leugen die ik jou verwijt
Is echter niets, daar 'k zelf twintig maal
Mijn woord verbrak; vooral heb ik nu spijt
Dat niets van wat ik zei jou eerlijk maakt.
'k Zwoer dure eden dat je lief, bemind
En eerlijk was, maar om dat valse licht
Op jou te schijnen, werden mijn ogen blind,
Gedwongen tot een mooi, maar vals gezicht;
Je eerlijk te noemen, was een valse eer,
Al heeft die leugen alleen mezelf gedeerd.