Sonnet 135

Shakespeare

Whoever hath her wish, thou hast thy Will,

And Will to boot, and Will in over-plus;

More than enough am I that vex thee still,

To thy sweet will making addition thus.

Wilt thou, whose will is large and spacious,

Not once vouchsafe to hide my will in thine?

Shall will in others seem right gracious,

And in my will no fair acceptance shine?

The sea, all water, yet receives rain still,

And in abundance addeth to his store;

So thou, being rich in Will, add to thy Will

One will of mine, to make thy large Will more.

⁠ Let no unkind 'No' fair beseechers kill;

⁠ Think all but one, and me in that one Will.

Vertaling van Jules Grandgagnage (2021)

Wat andere vrouwen ook willen, jij hebt je Wil,

Meer nog: een Wil erbij en bovenop;

Voor jou meer dan genoeg, zit ik niet stil,

Je zoete wil verwen ik tot ik stop.

Jouw wil, ontvankelijk groot en ruim gemaakt,

Verzet zich, al is het mijn natuurlijk recht;

Terwijl zij anderen inwilligt voor haar vermaak,

Wordt steeds mijn wil de toegang tot haar ontzegd.

Als zee, al het water, geen druppel regen afslaan

Om eigen voorraad verder te verrijken,

Dan zou jouw wulpse wil ook moeten toestaan

Dat deze ene Wil jou mag verblijden.

Schrik geen verzoekers af met een bars 'Neen';

Neem z' allen samen in deze Wil alleen.