Sonnet 112

Shakespeare

Your love and pity doth the impression fill

Which vulgar scandal stamp'd upon my brow;

For what care I who calls me well or ill,

So you o'er-green my bad, my good allow?

You are my all-the-world, and I must strive

To know my shames and praises from your tongue;

None else to me, nor I to none alive,

That my steel'd sense or changes right or wrong.

In so profound abysm I throw all care

Of other's voices, that my adder's sense

To critic and to flatterer stopped are.

Mark how with my neglect I do dispense:

⁠ You are so strongly in my purpose bred,

That all the world besides methinks are dead.

Vertaling van Jules Grandgagnage (2020)

Je liefde en meelij hebben de indruk geheeld,

Waarmee het plebs me het voorhoofd had gemerkt;

Wat kan het me schelen wie me bekritiseert,

Als jij maar 't slecht vergoedt en 't goede sterkt.

Jij bent alles waar ik naar wil streven,

Jouw blaam of lof is al wat er toe doet;

Niemand anders telt nog in dit leven,

Jij buigt het hardste staal van mijn gemoed.

In diepe afgrond smijt ik elk verdriet

En andere stemmen, als een adderoor

Zo doof voor lasteraar- en vleierslied,

Zo ging mijn aandacht voor die zorg teloor:

De band met jou houdt ons onscheidbaar samen,

Zodat ik al het andere dood kan wanen.