Paul Gauguin

(1848-1903) Frans schilder, een van de belangrijkste wegbereiders van de moderne kunst. Met zijn schilderijen, waarin hij kleur en vorm op geheel eigen wijze als expressiemiddel gebruikte, brak Gauguin met de oude tradities van de westerse schilderkunst, waarin de natuurgetrouwe weergave der dingen voorop stond. Hiermee maakte hij mede de baan vrij voor de op abstractie gerichte kunst van de 20e eeuw. Paul Gauguin werd op 7 juni 1848 geboren in Parijs. Zijn vroege jeugd bracht hij door in Perú; later diende hij enige tijd bij de marine. Na de dood van zijn ouders bezorgde zijn voogd Gustave Arosa hem in 1871 een lucratieve baan in de financiële wereld. Arosa verzamelde schilderijen en vestigde Gauguins aandacht op het werk van in die tijd moderne Franse schilders als Camille Corot (1796-1875), Eugène Delacroix (1798-1863) en Camille Pissarro (1830-1903). Met de laatste raakte Gauguin innig bevriend. In deze tijd begon Gauguin in zijn vrije uren te schilderen. Dat werd tenslotte zo belangrijk voor hem dat hij er eerst zijn baan aan opofferde (1883) en vervolgens zijn huwelijk (1885). Aanvankelijk was zijn werk impressionistisch van stijl en sterk beïnvloed door Pissarro. Vanaf 1879 exposeerde hij dan ook samen met de impressionisten, bij wie Pissarro hem geïntroduceerd had. Voor de ontwikkeling van Gauguins eigen stijl is zijn ontmoeting in 1886 te Parijs met de uit Nederland afkomstige Vincent van Gogh (1853-1890) van wezenlijke betekenis geweest. In 1888 vond de historische logeerpartij bij Van Gogh in Arles plaats, waaraan onverwachts een eind kwam door een eerste aanval van krankzinnigheid van Van Gogh. In de schilderijen die tijdens dit verblijf ontstonden, beïnvloedden zij elkaar wederzijds. Nog belangrijker werd het contact met de twintig jaar jongere schilder Émile Bernard (1868-1941), die in een stijl werkte die hij cloisonnisme noemde en die gebaseerd was op de middeleeuwse email- en glas-in-loodtechniek. Deze vormgeving, waarbij grote vlakken kleur werden samengevoegd door zware omtreklijnen, sprak Gauguin sterk aan en hij nam haar over als onderdeel van een nieuwe, door hem ontwikkelde kunststroming, die hij synthetisme noemde. Zijn theorie hield in dat ideeën, dromen en fantasieën van de kunstenaar de basis moeten zijn van zijn werk, zoals dat het geval is bij de zg. primitieve kunst. Bij de uitbeelding van deze ideeën kan de kunstenaar vormen ontlenen aan de werkelijkheid, maar hij is vrij deze te vervormen, als dat nodig is voor de overdracht van zijn ideeën. Hetzelfde geldt voor het kleurengebruik, dat bepalend is voor de sfeer van een schilderij: het uitgebeelde object krijgt een kleur die bij de gevoelswaarde past, niet de kleur die het van nature heeft. In Pont-Aven, een dorpje in Bretagne waar al enige jaren schilders kwamen en waar Gauguin met Bernard in 1886 en in 1888 werkte, ontstonden zijn eerste werken in deze nieuwe stijl: bijv. de beroemde doeken 'Visioen na de dienst - Jacob worstelt met de engel' (Edinburgh, National Gallery of Scotland) en 'De gele Christus' (Buffalo, Albright Gallery). De aanwezigheid van Bernard en Gauguin trok nog meer kunstenaars aan, zoals de Zwitser Cuno Amiet (1868-1961) en de Fransman Paul Sérusier (1863-1927), die zich allen door het synthetisme lieten beïnvloeden. Als groep duidt men hen wel aan als de school van Pont-Aven, hoewel ze vanaf 1889 voornamelijk in het rustiger Le Pouldu woonden. In 1892 ontstond hieruit de schildersgroep les Nabis. In 1887-1888 maakte Gauguin een reis naar Panamá en Martinique (Franse Antillen). In 1891 verliet hij Frankrijk definitief, om er nog slechts één keer terug te keren (1893-1895). Hij vestigde zich eerst in Tahiti en vervolgens in 1901 in La Dominique op de ten noorden van Tahiti gelegen Marquises Eilanden, waar hij op 8 mei 1903 overleed. Zijn stijl bleef dezelfde als in Bretagne: sterk gemodelleerde figuren, weinig aandacht voor dieptewerking (op veel schilderijen ontbreekt de horizon) en vlakken felle, ongemengde kleur, begrensd door een zware omtreklijn. Wel werd zijn technische vaardigheid groter. Zoals in Bretagne de boerenbevolking het onderwerp was van zijn werk - zo werd nu de bevolking van Tahiti dat. Tot de bekendste doeken die hij er schilderde behoort het grote 'Waar komen wij vandaan? Wat zijn wij? Waar gaan wij naar toe?' uit 1897 (Museum of Fine Arts, Boston). In deze jaren begon Gauguin ook houtsneden te maken. Hij was een van de eerste beeldende kunstenaars die deze oude techniek weer gingen beoefenen. Ook hield hij zich bezig met houtsnijwerk en pottenbakken en schreef hij een autobiografie, getiteld 'Noa-Noa'. Tijdens zijn leven vond Gauguin betrekkelijk weinig erkenning en zijn werk werd slecht verkocht. Na zijn dood kwam daar snel verandering in. Zo werd hij door de kunstenaars van het expressionisme, dat omstreeks 1905 begon, als een belangrijke voorloper erkend. Met Paul Cézanne en Vincent van Gogh geldt hij thans als een van de baanbrekers die de stormachtige ontwikkeling van de 20e-eeuwse schilderkunst hebben mogelijk gemaakt. Zijn werk hangt in vele musea voor moderne kunst. Grote collecties vindt men o.a. in het Musée de l'impressionisme (Parijs) en in de Ny Carlsberg Glyptotek (Kopenhagen).