Pablo Picasso

(1881-1973) Spaans schilder, tekenaar, beeldhouwer, grafisch kunstenaar en keramist. Een van de grootste kunstenaars van de 20e eeuw. Hij is steeds blijven zoeken naar nieuwe vormen en weigerde zich op één stijl vast te leggen, zelfs niet op het door hem tot ontwikkeling gebrachte kubisme. 'Guernica', een protestschildering tegen de gruwelen van de Spaanse Burgeroorlog, is van zijn omvangrijke oeuvre het meest bekend. Pablo Ruis Picasso werd op 25 oktober 1881 te Malaga geboren. Vanaf 1895 kreeg hij les aan de academie te Barcelona, waar zijn vader tekenleraar was. Reeds toen Picasso zestien was, werd de eerste tentoonstelling van zijn werk gehouden en kreeg hij lovende recensies. Dit vroege werk doet met zijn golvende lijnen en kleurvlakken aan art nouveau denken; de onderwerpen getuigen van een sociale bewogenheid die enigszins melodramatisch overkomt. Sinds 1900 verbleef Picasso veel in Parijs, waar hij contacten legde met de Parijse avant-garde. Hij bewonderde het werk van Théophile Alexandre Steinlen (1859-1923) en vooral van Henri de Toulouse-Lautrec (1864-1901), zoals in zijn pasteltekening van Yvette Guilbert (1900) goed te zien is. Zijn werk uit de periode 1900-1904, het jaar waarin hij zich voorgoed in Parijs vestigde, staat bekend als de blauwe periode. Deze schilderijen van bedelaars, straatzangers en andere randfiguren zijn doortrokken van een moedeloze melancholie, eenzaamheid en verlorenheid, wat Picasso weergaf door een dof blauw, dat vanuit de achtergrond in de figuren lijkt te dringen. In 1904 verschenen in zijn werk de clowns en acrobaten, die hij vrijwel dagelijks in het Médrano-circus zag. Met dit nieuwe onderwerp veranderden zijn kleurgebruik en compositie: de lijn werd belangrijker, terwijl het accent meer op een precieze vormgeving kwam te liggen dan op het weergeven van de stemming. Het blauw maakte plaats voor een wat vrolijker helder roze en een zachte terracottatoon; vandaar de benaming roze periode. Tussen 1906 en 1908 schilderde Picasso solide, zware vrouwenfiguren en liet zich inspireren door het werk van Paul Cézanne (1839-1906) en de Afrikaanse negerkunst. Hij zocht naar primitieve, oorspronkelijke vormen en kwam soms tot gewaagde abstracties. Dit benadrukken van de vorm leidde in 1906-07 tot de 'Demoiselles d'Avignon' (Museum of Modern Art, New York), een schilderij dat terecht als een der beslissende werken van de Europese kunstgeschiedenis beschouwd wordt omdat het het uitgangspunt vormde van het kubisme dat Picasso met Georges Braque, geruggensteund door de kunsthandelaar Daniel Henry Kahnweiler (1884-1979), in de jaren 1907-1914 ontwikkelde. Het schilderij stelt vijf vrouwen voor, met op de voorgrond een stilleven. Hun lichamen en het stilleven zijn opgelost in kegels, kogels en cilinders, de grondvormen die Cézanne in de natuur zag. De gezichten van de twee rechtse vrouwen probeerde Picasso van twee kanten tegelijk weer te geven. In de nu volgende kubistische fase van Picasso' werk tekenen zich drie stadia af. Van 1909-1910 hield hij zich bezig met het preciseren van nieuwe vormen en wetten; hij wilde het 'ding op zich' weergeven. In de volgende fase, het analytisch kubisme (1910-1912), ging Picasso nog een stap verder. Het was hem niet meer genoeg de oppervlakte van de dingen weer te geven - hij brak ze open, vouwde ze uit elkaar en stelde ze weer opnieuw samen. Zo konden verschillende aspecten van één voorwerp tegelijk afgebeeld worden; het voorwerp werd 'geanalyseerd' in zijn onderdelen. In de periode van het synthetisch kubisme (1913-1914) werkte Picasso zeer nauw samen met Georges Braque (1882-1963). Ze maakten collages van krantenknipsels e.d., waaraan enkele lijnen verf werden toegevoegd. Zo'n collage betekent altijd een synthese (samengaan) van realiteit en fictie: zij is gemaakt van reële, tastbare voorwerpen en stelt een totaal nieuw, hiervan onafhankelijk geheel voor. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog scheidde Picasso van zijn vrienden en onderbrak de verdere ontwikkeling van het kubisme. In 1915 vervaardigde hij enkele realistische portretten. Vanaf 1917 verzorgde hij een paar keer de decor- en kostuumontwerpen voor voorstellingen van Diaghilevs Ballets russes. Picasso's kunst bewoog zich in verschillende richtingen; een bepaalde stijl werd meestal voor een bepaald onderwerp gebruikt. In een klassieke stijl schilderde hij vrouwen met zware lichamen en machtige ledematen en vooral het thema 'moeder en kind'. Het bekendste schilderij in deze stijl is 'Drie vrouwen aan de bron' (1921, Museum of Modern Art, New York). In kubistische stijl vervaardigde hij een serie stillevens. Sinds 1925 onderhield Picasso nauwe contacten met de surrealisten, met name André Breton. Hij nam ook deel aan de eerste surrealistische tentoonstelling in 1925, en in zijn werk is, hoewel hij zelf geen surrealist was, toch van een zekere surrealistische sfeer sprake. Dit komt onder meer tot uiting in een verhevigde emotionaliteit, zoals bijvoorbeeld te zien is op zijn schilderij 'De dans' (1925, Tate Gallery, Londen), en leidde tot de agressieve, sterk vervormde 'Baders', die hij tussen 1927 en 1930 schilderde. Ook symbolische motieven werden steeds belangrijker en resulteerden in mythologische voorstellingen, waarin de Minotaurus, de stier (als beeld van de man) en het paard (als beeld van de vrouw) een belangrijke plaats innemen. Hij kreeg grote belangstelling voor het stierengevecht, dat hij als een symbool van zijn vaderland Spanje zag. In 1937, geïnspireerd door een luchtaanval van Duitse vliegtuigen op de Baskische stad Guernica, schilderde hij voor het Spaanse paviljoen op de wereldtentoonstelling te Parijs (1937) het monochrome 'Guernica' (Museum of Modern Art, New York), een scherpe aanklacht tegen de gruwelen van de oorlog. Het is zijn bekendste schilderij en betekende het hoogtepunt van zijn artistieke loopbaan. Een zelfde afgrijzen, maar minder intens van expressie, zou hij later in zijn grote doeken 'Massamoord in Korea' (1951) en 'Oorlog en vrede' (1952) weergeven. In 1946 vestigde hij zich te Antibes; hier ontstonden vrolijke, luchtige schilderijen, die de 'levensvreugde' tot onderwerp hadden. Kort daarop verhuisde hij naar Vallauris, waar hij zich sinds 1949 intensief met keramiek bezighield. Sinds 1950 concentreerde Picasso zich bovendien op het werk van de voorlopers van het impressionisme: hij schilderde een reeks van vijftien variaties (1954/55) op de 'Vrouwen van Algiers' van Delacroix, 44 variaties (1957) op 'Las meninas' van Velazquez, verschillende versies (1960/61) van Manets 'le déjeuner sur l'herbe' en van Davids 'Roof van de Sabijnse maagden' (1962/63). Vervolgens hield hij zich met ongebroken werkkracht bezig met verschillende onderwerpen, om in 1970 tot zijn laatste thema te komen: de schilder met zijn model, een onderwerp dat hij ook al eerder in zijn loopbaan uitgebeeld had. Pablo Picasso stierf op 8 april 1973 te Mougins, Zuid-Frankrijk.