Jacques-Louis David

(1748-1825) Frans schilder, was ook politiek actief: eerst als propagandist voor de Franse Revolutie, daarna voor het dictatoriale regime van Napoleon. Zijn artistieke ideeën pasten geheel in het neoclassicisme, dat Europa toen beheerste. Jacques-Louis David werd op 30 augustus 1748 in Parijs geboren. Als schilder werkte hij aanvankelijk in de stijl van zijn vriend François Boucher (1703-1770), wiens enigszins zoete schilderijen omstreeks 1750 zeer geliefd waren. Boucher adviseerde hem om les te nemen bij Joseph-Marie Vien (1716-1809), een schilder die aan deze succesvolle leerling zijn grootste bekendheid dankt. Van Vien nam David waarschijnlijk de voorkeur voor onderwerpen uit de Romeinse Oudheid over. Toen hij in 1766 bij Vien in de leer kwam, werd hij ook toegelaten tot de Parijse kunstacademie. Daar won hij in 1774 een prix de Rome, een geldprijs die begaafde studenten in de gelegenheid stelde (en stelt) om een jaar in Rome de kunst uit de Oudheid en de Italiaanse Renaissance te bestuderen. Na zijn verblijf in Rome was de schilderstijl van David volledig veranderd. Als hoogtepunt in deze nieuwe stijl wordt de 'Eed der Horatii' (1784) beschouwd, geschilderd in opdracht van Lodewijk XVI. Het thema is ontleend aan de Romeinse geschiedenis. Ook tijdens de periode van de rococo, omstreeks 1750, waren dergelijke thema's geliefd geweest, maar de stemming in dit nieuwe schilderij is totaal anders: lichtzinnigheid heeft plaats gemaakt voor ernst en soberheid. De strakke compositie is opgebouwd uit diagonalen; de figuren bevinden zich in een ondiepe ruimte en bewegen zich parallel aan het beeldvlak. De kleur is in grote, monochrome vlakken aangebracht. Deze kenmerken werden later elementen van de neoclassicistische doctrine, die aan de Parijse kunstacademie werd aangehangen. In 1789 brak de Franse Revolutie uit met de 'eed op de kaatsbaan'. Van het revolutionaire regime kreeg David de opdracht deze gebeurtenis te vereeuwigen. Het doek is nooit voltooid, maar de schetsen ervoor zijn te zien in het Louvre (Parijs). In 1793 kreeg hij opdracht tot drie schilderijen, die martelaren van de revolutie tot onderwerp moesten hebben. 'De dood van Marat' is het enige doek dat is voltooid en bewaard bleef (Musée des Beaux-Arts in Brussel). In 1794 viel hij in ongenade; hij zat enige tijd in de gevangenis. Na zijn eerste ontmoeting met Napoleon in 1795 werd hij diens aanhanger. Deze benoemde hem na zijn troonsbestijging in 1804 tot hofschilder, waarna David het grote schilderij 'De kroning van Napoleon en Joséphine' (1805-1807) maakte, nu te zien in het Louvre. Het werd bij zijn eerste expositie met applaus ontvangen. Binnen het kader van het schilderij wist David 500 personen tot hun recht te laten komen. Na de val van Napoleon in 1814 en de komst van de Bourbons vestigde David zich als balling in Brussel, waar hij op 29 december 1825 overleed. David was, volgens een eigen uitspraak, overtuigd van de onvolkomenheid van de natuur en wenste deze te verbeteren. Dit gold vooral voor zijn grote historiestukken, met onderwerpen uit de Romeinse geschiedenis. In een aantal portretten probeerde hij echter een zo natuurgetrouw mogelijke afbeelding te maken, zoals in het zelfportret uit 1809, of het portret van generaal Gérard uit 1816. Het beroemdst is 'Het portret van madame Récamier' uit 1800, waarop zij is afgebeeld gezeten op een chaise longue (soort bank). Zoals veel schilderijen van David hangt het in het Louvre in Parijs.