Albrecht Dürer

(1471-1528) Duits graveur en schilder, algemeen beschouwd als een kunstenaar van wereldformaat. Geboeid door de nieuwe kunstopvattingen in Italië, stimuleerde hij met zijn grafisch werk - houtsneden en gravures - de Noord-Europese kunstenaars om zich los te maken van hun laat-gotische vormgeving en zich te richten op die van de Italiaanse Renaissance. Albrecht Dürer werd op 21 mei 1471 in Neurenberg geboren als zoon van een goudsmid. Aanvankelijk was hij bij zijn vader in de leer, maar op 15-jarige leeftijd ging hij naar het atelier van de schilder en houtsnijder Michael Wolgemut (1434-1519). Houtsneden dienden in deze jaren o.a. om boeken te illustreren. Dürer, die als peetvader de bekende uitgever Anton Koburger (1440-1513) had, heeft ertoe bijgedragen dat de houtsnijkunst een hoog peil bereikte. In 1490 begon hij zijn gezellenreis, die hem in Colmar, Bazel en Straatsburg bracht. In Colmar bestudeerde hij het werk van de toen pas gestorven Martin Schongauer (1450-1491). Ook werd hij beïnvloed door een kunstenaar waarvan we de naam niet kennen, maar die aangeduid wordt als de 'Meester van het huisboek' (Duits: Hausbuch Meister), en die werkzaam was tussen 1470 en 1510. Teruggekeerd in Neurenberg trouwde hij in 1494 met Agnes Frey. Nog datzelfde jaar vertrok Dürer naar Noord-Italië. Daar maakte het werk van Andrea Mantegna (1431-1506) en Giovanni Bellini (ca. 1430-1516) grote indruk op hem. Door het kopiëren van Italiaanse prenten en tekeningen kreeg hij een fijn gevoel voor harmonische verhoudingen in een compositie. Tijdens de terugtocht over de Alpen maakte hij enkele aquarellen die het landschap als één organisch geheel weergeven; iets ongekends in die tijd. Terug in Neurenberg ontplooide Dürer grote activiteit. De 'Apocalyps', een cyclus van 15 houtsneden, werd gepubliceerd in 1498. In deze periode vol sociale en religieuze spanningen, aan de vooravond van de Reformatie, sprak dit werk tot ieders verbeelding. Andere houtsnedenseries, 'De grote passie' (1500-1511), 'De kleine passie' (1509-1511) en 'Het leven van Maria' (1500-1511), geven op menselijke en eenvoudige wijze het evangelie weer, waaruit afgeleid kan worden hoezeer Dürer al dacht in de geest van Luther. De Italianen wekten bij Dürer belangstelling voor de theorie van het perspectief. In zijn gravure 'Geboorte van Christus' (1504) speelt het bekende tafereel zich af in een zuiver perspectivische bouwconstructie. De gravure 'De zondeval' toont in een bos vol Noord-Europese diersymboliek Adam en Eva als naaktstudies van een klassiek Apollo- en Venusbeeld. Opnieuw reisde Dürer naar Italië (1505-1507). De Venetianen bewonderden zijn prenten, maar vonden de schilderijen niet goed van kleur. Om deze reden ging hij zich meer dan voordien toeleggen op het schilderen. 'Het rozenkransfeest' (1506), geschilderd voor een Duitse kerk in Venetië (thans in Praag), werd een meesterwerk. Terwijl Dürer veel had geleerd in Italië, bleef zijn werk toch ook typisch Noord-Europees door het lineaire en gedetailleerde karakter ervan. Zeer beroemd werden zijn gravures uit de jaren 1513/1514: 'Ridder, dood en duivel' (1513), 'St.-Hiëronymus in zijn studeerkamer' (1514) en 'Melancholie I' (1514), waarin hij een christelijk humanistische levensvisie weergaf. Zijn humanistische vorming dankte Dürer grotendeels aan zijn vriend Willibald Pirckheimer (1470-1530), die hij ook portretteerde. Vanaf 1512 was hij in dienst van de renaissancevorst Maximiliaan van Oostenrijk. Hij werkte mee aan verschillende opdrachten, o.a. aan de 'Triomfboog van Maximiliaan', een reusachtige afbeelding, opgebouwd uit afdrukken van een aantal houtsneden. Ook illustreerde hij voor de keizer een gebedenboek met 45 pentekeningen. De dood van Maximiliaan deed hem in 1520 naar de Nederlanden reizen om Karel V te verzoeken zijn jaargeld door te betalen. Het kasboek dat hij bijhield van deze tocht (die een vol jaar duurde) vertelt van zijn belevenissen. Ook van het schetsboek met tekeningen van mensen, dieren en dingen die hij onderweg tegenkwam, zijn bladen bewaard gebleven. Hij maakte talrijke portretten van schilders, kooplieden en humanisten, waaronder die van de Nederlandse renaissancekunstenaar Lucas van Leyden en van de geleerde Erasmus. Een groot deel van zijn leven werkte Dürer aan theoretische verhandelingen over de beeldende kunst. Hij wilde het schildersberoep ten noorden van de Alpen uit de ambachtssfeer verheffen tot een van de vrije kunsten. Een kunstenaar had daarvoor naast vaardigheid ook een ruime algemene ontwikkeling nodig, zoals de Italianen zich die verworven hadden. Deze opvatting gaf hij ook weer in een zelfportret (1498), thans in het Prado in Madrid: een elegant geklede, beschaafde man, zich bewust van zijn positie in de wereld in plaats van een schilder aan het werk. In navolging van Leonardo da Vinci's 'Trattato' begon hij aan een boek dat zou heten 'Underricht der Malerei'. Uiteindelijk verscheen in 1525 alleen het hoofdstuk 'Underweysung der Messung' in druk, waarin hij meetkundige uiteenzettingen gaf en constructiemethoden voor het perspectief. De 'Vier Bücher von menschlicher Proportion' verschenen vlak na zijn dood. In tegenstelling tot de Italianen was hij van mening dat absolute schoonheid niet bestaat. Volgens hem zijn uiteenlopende soorten schoonheid in de natuur te vinden en moet de kunstenaar proberen de natuur harmonisch weer te geven. Van geheel andere aard was een publicatie uit 1527: in 'Etliche Underricht zu Befestigung der Stett' behandelde Dürer de vestingbouw. In 1526 schilderde hij zijn laatste grote werk, bestaande uit twee panelen: links St.-Johannes en St.-Petrus, rechts St.-Marcus en St.-Paulus. Onderaan staan aanhalingen uit hun geschriften, waarmee hij pleitte voor de eenheid in het geloof dat Luther had gebracht. Dürer stierf op 6 april 1528 in Neurenberg. Talloos zijn de 16e-eeuwse kunstwerken - vooral in Duitsland en in de Nederlanden, maar ook wel in andere Europese landen - die op composities uit prenten van Dürer teruggaan. Zijn houtsneden, gravures en tekeningen zijn in veel prentenkabinetten aanwezig, o.a. in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. Schilderijen hangen o.a. in de Alte Pinakothek in München.