Francisco de Goya

(1746-1828) Spaans schilder, wordt beschouwd als een van de veelzijdigste en oorspronkelijkste kunstenaars van de westerse wereld. Naast officiële statieportretten van de Spaanse koning en zijn gezin, maakte hij etsen - vaak in de vorm van satirische karikaturen - vol grimmig protest tegen de wreedheden van de oorlog. Francisco José Goya y Lucientes werd op 30 maart 1746 in Fuedetodos (Aragon) geboren als zoon van Gracia Lucientes, afstammelinge van een verarmde adellijke familie, en José Francisco de Paula Goya, vergulder van beroep. Dank zij een briefwisseling, waarvan 135 brieven bewaard zijn, met zijn jeugdvriend Martin Zapater, zijn veel intieme feiten over het leven en de persoon Goya bekend. Omstreeks 1760 kwam hij in de leer bij de schilder José Luzan y Martinez (1710-1785) in Zaragoza. In 1763 deed hij mee aan een wedstrijd om een beurs voor de academie van San Fernando, maar hij werd afgewezen. Vervolgens reisde hij enkele jaren door Italië. Na zijn terugkeer in Spanje maakte hij in 1772 een fresco voor de kathedraal van Zaragoza, zijn eerste met zekerheid gedateerde schilderij. Waarschijnlijk heeft hij daarna bij de toenmalige hofschilder Francisco Bayeu (1734-1795) in Madrid gewerkt, met wiens zuster, Josefa Bayeu, hij in 1773 trouwde. Men neemt aan dat hij via zijn zwager de opdracht heeft gekregen om 40 ontwerpen ('kartons') te maken voor de koninklijke tapijtfabriek. De onderwerpen van deze kartons, vervaardigd tussen 1776-1792 en bewaard in het Prado in Madrid, variëren van idyllische scènes tot alledaagse gebeurtenissen. Qua stijl behoren ze tot de decoratieve rococo, zoals die o.a. te vinden is in het werk van de Venetiaanse schilder Giambattista Tiepolo. Deze was vanaf 1762 tot aan zijn dood in 1770 in Madrid hofschilder van Karel III. In deze jaren stegen Goya's roem en zijn rijkdom. In 1780 werd hij toegelaten tot de academie van San Fernando, die hem 17 jaar eerder had afgewezen. In 1785 werd hij er onderdirecteur en in 1795 volgde hij zijn zwager Bayeu op als directeur. Een zware ziekte in 1792 maakte hem stokdoof. Inmiddels was hij in 1789 benoemd tot hofschilder van Karel IV. Hij schilderde nu voornamelijk portretten, die eerst nog veel overeenkomst vertoonden met de streng neoclassicistische portretten van de Duitser Anton Raphael Mengs (1728-1779) die (omstreeks 1770) ook hofschilder in Madrid was geweest. Later werden Goya's portretten steeds natuurlijker en persoonlijker, vooral dank zij zijn studie van het werk van de grote Spaanse schilder Velázques (1599-1660), die eveneens vele malen leden van het Spaanse hof had geportretteerd. Vanaf 1790 werd Goya's werk somberder. De luchtige, vrolijke rococo-elementen verdwenen; hiervoor in de plaats kwamen fantasieën met een dreigende sfeer. Daarnaast schilderde hij in deze periode enkele van zijn mooiste portretten, zoals dat van de beroemde toneelspeelster La Tirana uit 1794 (Madrid, Juan March-verzameling). Omstreeks 1798 decoreerde hij in 3 maanden de hele kerk van San Antonio de la Florida (Madrid). Het belangrijkste werk uit deze tijd is echter de serie etsen, Los Caprichos genaamd, die hij tussen 1793 en 1798 maakte. Deze 80 etsen waren bedoeld als satirische aanvallen op allerlei sociale en kerkelijke misstanden. Qua techniek vertonen ze invloeden van de Hollandse 17e-eeuwse kunstenaar Rembrandt; in de uitbeelding doen ze demonisch aan en zijn ze kenmerkend voor Goya's nieuwe stijl. In 1799 werd hij benoemd tot eerste hofschilder; een jaar later maakte hij zijn beroemdste groepsportret: 'De familie van Karel IV' (Madrid, Prado), waarin hij een scherpe tekening van de karakters van de afgebeelde personen gaf. Van de privé-portretten uit die jaren moet dat van Isabel Cobos de Porcel uit 1806 genoemd worden (Londen, National Gallery). Zij is geschilderd in de kleding van een maja (een vrouw uit het volk), die vrouwen uit de hogere Spaanse standen toen wel vaker droegen. Eveneens uit deze periode stammen de 'Geklede Maja' en de 'Naakte Maja' (1797-1800), beide nu in het Prado in Madrid. In 1808 viel het leger van de Franse keizer Napoleon Spanje binnen en moest de koning het land verlaten. Goya behield zijn positie als hofschilder onder de nieuwe machthebber, Joseph Bonaparte (1768-1844), de oudste broer van Napoleon. De bloedige opstand van het volk van Aranjuez op 17 maart 1808 en vooral de daaropvolgende executies van 2 en 3 mei inspireerden Goya in 1814 tot twee grote schilderijen, die tot zijn indrukwekkendste scheppingen behoren (thans in het Prado in Madrid). Minstens even belangrijk is de serie van 83 etsen, gemaakt tussen 1810 en 1814 en getiteld 'Los desastres de la guerra'. Deze zijn nog gruwelijker en nog heftiger in hun protest tegen de wreedheid en de verschrikkingen van de oorlog, en als zodanig uniek in de geschiedenis van de westerse beeldende kunst. Na de terugkeer van het Spaanse koningshuis Bourbon in 1814 trok Goya zich terug in zijn eigen villa, La quinta del sordo (= het landhuis van de dove). Daar werd hij in 1819 opnieuw ernstig ziek. Van 1820 tot 1822 schilderde hij in zijn huis 14 grote fresco's nu alle in het Prado in Madrid, waarbij alleen gebruik gemaakt is van de kleuren zwart, grijs en bruin. Het zijn vreemde visioenen en fantasieën met een dreigend karakter. Verwant qua thema is een serie etsen uit 1820-1824, getiteld 'Los disparates' (De dwaasheden) of 'Los proverbios' (De spreekwoorden). Het was zijn laatste grote serie etsen, waarin hij wederom blijk gaf van zijn uiterst verfijnde etstechniek, ditmaal tegen een aquatint ondergrond. In 1824 kreeg hij van koning Ferdinand VII - hij was officieel nog steeds hofschilder - toestemming het land, waar grote wanorde heerste, te verlaten. Hij vestigde zich in Bordeaux, waar veel Spaanse ballingen leefden. Daar schilderde hij wederom portretten. Ook begon hij litho's te maken, toen nog een nieuwe techniek, o.a. van stierengevechten. Op 16 april 1828 overleed hij, 82 jaar oud. Goya's oeuvre is zeer omvangrijk: het omvat ruim 500 schilderijen en fresco's, ca. 300 etsen en vele honderden tekeningen. In zijn tijd werd hij vooral gewaardeerd om zijn portretten; later zorgden ook de tekeningen en de etsen - vooral 'Los desastres' - voor grote roem. Met Velázques en El Greco behoort hij tot de geniaalste Spaanse kunstenaars. Zijn ontwikkeling was buitengewoon: van een vriendelijke rococostijl kwam hij via het strenge neoclassicisme, na kennis genomen te hebben van Velázques' werk, tot een krachtige, gedurfde stijl, die door tal van latere kunstenaars bewonderd werd. Onder andere de Franse impressionisten zagen in hem een voorloper.