Nog ongebundeld

ONUITWISBARE GEMISTEN

 

 

In de brandende zon van de woestijn belde een man van in de veertig met zijn mobiel naar het politiebureau van het dichtstbijzijnde dorp.

 

“Met Broekema, ik doe aangifte van een vermissing”.

 

De receptioniste verbond de man door met de enige op het bureau aanwezige politiemedewerkster, tevens rechercheur. Een vrouw van in de dertig.

 

“Met mevrouw Slot, U belt in verband met een vermissing?”.

 

“Ja, dat klopt, mijn vrouw is verdwenen. Ik was even weg. Ik denk dat ze is ontvoerd”.

 

“U heeft haar dus niet zien weggaan. Hoe lang is uw vrouw al weg?”.

 

“Ik denk toch zeker een paar uur. Ze is behoorlijk aantrekkelijk en er zwerven hier allerlei overvallers te paard rond. Ik ben bang dat haar iets is aangedaan”.

 

“Hier rijden mensen nog wel eens op een paard, maar van overvallers in dit onherbergzame gebied horen wij niet zo vaak. Uw vrouw is trouwens nog niet zo lang van huis. Mogelijk staat zij straks weer voor de deur”.

 

“Wij zijn niet thuis, mevrouw. Ik zie hier ook geen enkel huis om me heen. Wij kamperen midden in deze verlaten woestijn. Ik heb er nu al spijt van. Ik word gek van die hitte”.

 

“Oké, meneer Broekema, ik kom wel even bij u langs, dan kan ik de situatie beter beoordelen. Als u mij beschrijft waar uw tent staat, dan ben ik zo bij u”.

 

Niet veel later reed Slot in haar politiejeep naar de aangegeven locatie en ontwaarde zij een tweepersoons tentje “in the middle of nowhere”. Broekema liep haar al tegemoet, en de twee stelden zich aan elkaar voor.

 

“Kan het zijn dat ik u eerder in het restaurant van het dorp heb gezien? U bent ook nu niet in uniform?”, zei de man wat verbaasd.

 

“Ja, daar kom ik regelmatig. Nee, als ik snelheid controleer, ben ik wél in uniform, nu ben ik in de functie van rechercheur. Want er valt iets te rechercheren, begrijp ik. Ik kleed me trouwens het liefst in burger, en lekker luchtig. Het is hier al zo heet. Vindt u het wat?”.

 

“Uw outfit bedoelt u? Nou zeker! Ik kijk mijn ogen uit. Dat noem ik zeker luchtig gekleed. Mooi kort rokje ook. U daagt een man wel graag uit, geloof ik”.

 

“Dank u, ik krijg graag complimentjes. De paar mannen die hier in het dorp verblijven, kijken ook graag naar me. Helaas leggen ze nooit contact. Dat is wel frustrerend, en je moet als vrouw dus wel een beetje uitdagen. Maar de hormonen treden bij de heren niet in werking. Boring! Maar goed, daar gaat het nu even niet om. We hebben een gevalletje vermissing, zegt u”.

 

“Ja, klopt. Maar als mijn vrouw inderdaad is ontvoerd, kunnen wij samen misschien wat in het dorp gaan eten”.

 

“Laten we niet op de zaak vooruitlopen. Zo’n kanjer bent u nou ook weer niet. Een vermissing dus. Laat me eens denken, wat kan er allemaal aan de hand zijn?”.

 

De politievrouw dacht een ogenblik na.

 

“U zei dat uw vrouw aantrekkelijk is? Nog aantrekkelijker dan ik?”.

 

“Nou nee, Rita is mooi, maar zo mooi als u is ze niet, helaas”.

 

“Oké, dan heb ik een beeld. Heeft u een foto van haar?”.

 

“Nee, daar kan ik u hier niet aan helpen”.

 

Mevrouw Slot vond het maar een vreemde situatie. Was er wel een vermissing? Had Broekema zijn vrouw misschien vermoord? Of was zij maar een verzinsel, een fantasie? Omdat hij eigenlijk alleenstaand en eenzaam was? Ze wist dat de zon op mensen een vreemde uitwerking kon hebben. Ze waren deze hitte niet gewend. Was de man niet verward, had hij niet een zonnesteek? Of had hij een oogje op haar, en zocht hij zo contact? Hij kende haar tenslotte van het restaurant, en toen was ze ook nogal sexy gekleed.

 

Slot kwam er niet uit, en besloot een kijkje in de tent te nemen. De rechercheur zag dat er binnen inderdaad een tweede slaapplaats was. Ze keek verder rond, en verschoof de twee luchtbedden een beetje. Mevrouw Slot ontdekte een pistool onder één van de hoofdkussens.

 

“Aha, dat is interessant. Wat doet dit pistool in uw tent? U heeft hier een vergunning voor?”.

 

“Die ligt thuis. Ik heb dat pistool uit veiligheidsoverwegingen. Zoals ik al aangaf, er zwerven hier piraten en overvallers te paard rond”.

 

“Piraten zelfs, toe maar. Zijn het geen zeerovers?”.

 

“U neemt me niet serieus, mevrouw. Hier in de woestijn zijn geen zeerovers!”.

 

“Nee, dat weet ik ook wel! Nou ja. Ik heb het hier wel gezien. Ik ga nu terug naar het bureau. Ik heb kennis genomen van uw vermissing en hou een oogje in het zeil. Goedenmiddag”.

 

De rechercheur vertrok richting haar politiejeep, maar draaide na een aantal meters om, en liep terug naar de heer Broekema.

 

“Sorry, ik vertrouw het toch niet. Dat pistool in uw tent en een vaag verhaal van vermissing. Dit moet beter worden uitgezocht. U gaat mee naar het bureau”.

 

Zo geschiedde, de heer Broekema bood weinig weerstand. Mogelijk had hij wel behoefte aan wat schaduw. Slot sloot Broekema voorlopig op in de enige politiecel van het bureau.

 

Na een kop koffie besloot ze voor nader onderzoek terug te keren naar de tent. Toen de politievrouw daar aankwam, ontwaarde zij een vrouw die zich rond de tent ophield.

 

“Ik ben Slot, rechercheur van politie. Bent u Rita?”.

 

“Rita? Nee, die ben ik niet”.

 

“U bent niet de echtgenote van de heer Broekema?”.

 

“Nee, ik ben mevrouw van Breukelen, zijn therapeute. Is hij in de buurt? Ik zie hem nergens”.

 

“Dat kan kloppen, hij verblijft even een tijdje op het bureau. Uw cliënt belde mij met het verhaal dat zijn vrouw mogelijk was ontvoerd. Ik vond het vreemd. Maar zit het anders in elkaar?”.

 

“Inderdaad. Er is hier geen echtgenote, die is thuis. Broekema en ik zijn op outward bound. Een lastige cliënt, die Broekema. Hij heeft ernstige verlatingsangst. Deze is veroorzaakt doordat hij als klein kind jarenlang alleen in huis achter werd gelaten, omdat moeder in de winkel van het echtpaar moest helpen. Als hij nu van huis gaat, ketent hij zijn vrouw Rita met een lange ketting vast aan de verwarming. Zo bang is hij dat ze wegloopt of zich zal verkopen aan de buurman. Voor dat alles heb ik hem behandeld. Dit hier in de woestijn is een soort eindtest. De therapie is afgerond”.

 

“Oké, helder. En waar was u daarnet?”.

 

“Boodschappen doen. We willen vanavond bij de tent eten”.

 

Slot constateerde dat de therapeute bij Broekema in de tent sliep. Maar ook zij maakte op de rechercheur een wat verwarde indruk.

 

“Kunt u wat meer over uw cliënt vertellen? Is het gebruikelijk dat u samen met uw cliënt in een tentje in de woestijn verblijft?”.

 

“Ha, ha. Ik begrijp dat dit voor leken wat vreemd overkomt. U moet weten dat de heer Broekema ook moet leren om zijn handen van vrouwen af te houden. Hij wordt regelmatig van handtastelijkheid beschuldigd. Dit kamperen is de ultieme uitdaging om het effect van de therapie te testen. Daarom heb ik altijd ook een pistool bij me. In het dorp merkte ik echter dat ik het per ongeluk in de tent had laten liggen. Niet zo slim van mij”.

 

“Aha, dat pistool is van u! Ik trof dat wapen inderdaad in de tent aan. De heer Broekema gaf aan dat het van hem is?”.

 

“Lariekoek. Mocht hij willen. Ik ben blij dat u het heeft gevonden, en niet hij. God mag weten wat hij ermee had gedaan!”.

 

“Heeft u een vergunning?”.

 

“Natuurlijk heb ik een vergunning!”.

 

De politievrouw twijfelde aan het verhaal van de therapeute, maar achtte niet langer grond aanwezig voor het vasthouden van Broekema. Wat die twee daar ook in de woestijn uitspookten, er werd kennelijk niemand vermist. Ze besloot hem maar vrij te gaan laten, en nam afscheid van mevrouw Van Breukelen.

 

Toen Slot de heer Broekema op het bureau vertelde waarom hij weer werd vrijgelaten, keek hij de politievrouw vreemd aan, maar maakte hij zich daarna snel uit de voeten.

 

Slot was nu wel toe aan een maaltijd. Ze had honger gekregen. Maar ze bleef tijdens het eten piekeren over die twee toch wel rare snoeshanen die ze had ontmoet. Met name zat dat vuurwapen haar nog dwars. Waarom had ze dat niet meegenomen naar het bureau?

 

De politievrouw wilde dat pistool toch nog beter onderzoeken, en besloot nogmaals naar de tent te rijden. Op de plaats aangekomen waar deze zich bevond, bleken de tent en de kampeerders te zijn verdwenen. Onverrichter zake keerde mevrouw Slot daarom weer terug naar het bureau. Aldaar wachtte een man op haar die zich bij de receptioniste had gemeld. Hij stelde zich voor als Zeilstra.

 

“Ik ben op zoek naar een hier in de woestijn kamperend echtpaar, en ik hoorde van uw collega dat u met hen contact hebt. Ik kan ze echter niet vinden. Ze verblijven niet op de afgesproken plek”, begon de heer Zeilstra.

 

“Ik was inderdaad een duo dat hier aan het kamperen was aan het onderzoeken. Maar wie bent u nou weer?”.

 

“Ik ben de relatietherapeut van het echtpaar Broekema. Ze zouden hier gaan kamperen als laatste therapiesessie, en ik zou hen hier voor een eindgesprek komen bezoeken. Maar ik kan ze dus niet vinden”.

 

“Alweer een therapeut. Wat is hier allemaal gaande?”, verzuchtte mevrouw Slot. “Tijden lang gebeurt hier geen moer in de omgeving, en nu vliegen de hulpverleners me om de oren!”.

 

De rechercheur moest moeite doen om de uitspraken van Zeilstra te volgen, ze werd een beetje verblind door zijn aantrekkelijke uiterlijk. Hij was beslist een knappe dertiger. Vergeleken met hem waren die mannen in het dorp maar kwibussen. Dit was de man die ze altijd had gezocht. Wat een lichaam, wat een mooi gezicht! Hoe kon zij hem interesseren? Gelukkig had ze nog haar uitdagende kleding aan. Zou hij hier positief op reageren? Hem eerst maar een beetje aan het lijntje houden, bedacht ze als strategie.

 

“Wilt u koffie? Laten we de zaak rustig bespreken, het is nogal ingewikkeld”.

 

Ze vertelde Zeilstra wat ze tot nu toe had meegemaakt. Deze gaf haar op zijn beurt de nodige informatie over de twee kampeerders.

 

“De vrouw die u bij de tent zag, is niet de therapeute van Broekema. Zij is Rita, zijn echtgenote, en medecliënt van mij. Rita heeft als tiener moeten meemaken dat haar vader haar moeder heeft vermoord. Ze zegt nogal eens tegen haar man dat ze hem zal verlaten. Maar dit doet ze dan toch niet. Ze zou dit ook nooit kunnen. Maar ze is wél gauw jaloers.

 

“Het pistool dat u heeft aangetroffen is ook van Rita. Zij draagt dit altijd bij zich, maar had het nu kennelijk per ongeluk in de tent laten liggen. Haar verhaal is altijd dat ze ervaart dat Broekema haar geen moment uit het oog wil verliezen. Maar eigenlijk trekt haar dat enorm aan, ze is blij met zijn afhankelijkheid van haar. Op hetzelfde moment is ze ook weer doodsbang voor hem. Ze bedreigt de man daarom regelmatig met dat wapen. Erg gevaarlijk! Ik heb haar duidelijk aangegeven het ding weg te doen voordat ze op kampeertrip zouden gaan. Dat heeft ze dus kennelijk niet gedaan”.

 

En hij vervolgde: “De twee spelen altijd samen een soort spel. Je kunt het zien als een manier van leven of als een partnerprobleem van het echtpaar. In de therapie heb ik geprobeerd hen daarvan af te brengen. Jeugdtrauma’s duren voort gedurende iemands hele leven. Ze bepalen de partnerkeuze en beïnvloeden de relatie die zij met die partner hebben. Trauma’s worden daarin steeds “uitgespeeld”. De buitenwereld kan het niet altijd volgen.

 

“Dit kamperen was bedoeld als slot voor deze therapie, maar de behandeling lijkt nu mislukt. De leegte en verlatenheid van de woestijn, en daarbij nog de grote hitte, waren bedoeld als ultieme test voor beiden. Ze komen uit de stad, en zijn dit niet gewend. Dat was met opzet bedacht. Het zou een extra moeilijkheid zijn om hun strijd tegen eenzaamheid te beproeven. Maar het is mislukt”.

 

De politievrouw zag dat de therapeut nu bedroefd was.

 

“Vervelend om die therapie zo te zien stranden. Kom op, u heeft uw best gedaan. Het ligt niet aan u. Die twee mafkezen overleven het samen wel. Ze zijn deze manier van leven gewend, U gaf het al aan. Laat ze lekker verder spelen. Het lijkt me tijd voor wat ontspanning. Zullen we samen wat gaan eten in het dorp? Het restaurant hier is best goed, ik kom er vaak. Heeft u tijd, of wacht er thuis een mevrouw Zeilstra op u? Laten we het er even van nemen. Wat dacht u ervan?”.

 

Zeilstra was tijdens deze troostende woorden van Slot weer wat opgebeurd. Dit was weer zo’n dag, een dag waarin een aantal onuitwisbare gemisten bij mensen elkaar opvolgden. Niet alleen de heer en mevrouw Broekema waren beiden een belangrijk persoon kwijtgeraakt, ook de politievrouw miste duidelijk iemand. Zeilstra nam het maar zoals het was.

 

“Nou, laten we dat dan maar doen. Ik ben wel toe aan wat afleiding. U bent overigens al wel gekleed op een avondje uit. Zat uw diensttijd er net voor u op voor vandaag?”.

 

“Klopt! Vindt u het mooi zo? Rijdt u met mij mee in de jeep? Daar kun je heerlijk mee scheuren. We maken een extra rondje over de hoofdstraat”.

 

Het werd nog een gezellige avond met de nodige drank. Een avond die beiden niet graag hadden gemist. En de rechercheur vernam nooit meer iets van die twee aparte kampeerders.



 

DE AFREKENING

 

De man van in de vijftig had de dag tevoren ingecheckt in een hotel van de kustplaats van het warme land. Zijn kamer met balkon was gesitueerd op een hoge verdieping. Helaas bleek de airco kapot te zijn. Die nacht had hij het daarom extra warm gehad. De man had slecht geslapen, mede omdat hij had liggen piekeren over de dingen die de komende dag gepland stonden. Toen de ochtend eindelijk was aangebroken, stond hij met een onuitgeslapen gevoel in zijn lijf op. En het was nog erg vroeg.

 

Nadat hij zich had aangekleed, wilde de man met de hoteltelefoon de receptie bellen, omdat hij niet had geïnformeerd vanaf hoe laat beneden kon worden ontbeten. Maar de telefoon werkte niet, de lijn was dood. Hij baalde hiervan, en besloot dan maar naar beneden te lopen. Maar toen hij zijn kamer wilde verlaten, merkte hij dat de deur niet van het slot te krijgen was. Hoe kon dat nou weer?! Na enig peinzen probeerde hij de balkondeur. Deze kon wél worden geopend. De man liep het balkon op om te kijken of hij de kamer via de naastliggende ruimte kon verlaten. Dat bleek een onmogelijkheid. Zelfs een jonge klauteraar zou deze kamer niet levend kunnen bereiken. Bij aankomst had de man al gezien dat hij in een hoekkamer verbleef, de mogelijkheid zou sowieso beperkt zijn. Uiteindelijk begon hij maar om hulp te roepen.

 

Na enige tijd hoorde de man een vrouwelijke stem, welke kennelijk uit de kamer naast de zijne afkomstig was. Reageerde de vrouw op zijn geroep? Herkende hij deze stem niet als toebehorend aan een dame die hij de vorige avond in de lounge had gezien?

 

Blij dat hij met iemand contact had, riep hij haar toe: “Hallo daar, mevrouw. Hoort u mij? Ik zit hier vast in kamer 901. Mijn deur zit op slot en de telefoon werkt niet. Kunt u mij helpen? Wilt u iemand van de receptie halen om mij hier te bevrijden?”.

 

Terwijl hij deze zinnen riep, liep de man weer het balkon op, en onderzocht of hij misschien toch in de buurkamer naar binnen kon kijken. Maar dat lukte niet, de ruimtes versprongen, de kamers waren geschakeld. Hij kon niet om een muur heen kijken. Prima voor de privacy, maar nu even onhandig.

 

De vrouwelijke stem leek inderdaad het geroep van de man te hebben opgemerkt. De man hoorde de stem luid zeggen: “U zit opgesloten in uw kamer”.

 

“Ja, ik zit hier vast. Ik heb uw hulp nodig. Ik moet er uit, ik word bij mijn dochter verwacht”.

 

“Vincent is het toch?”, zei de stem nu duidelijk naar de man gericht. “Ja, Vincent, dat was gisteren. Gisteren zou je naar je dochter gaan. Maar deze dag is overgeslagen. Je hebt het feest waar je heen zou gaan daarom gemist”.

 

De man, die inderdaad Vincent heette, begreep niet wat hij hoorde. Hoe wist die vrouw zijn naam, en waar haalde zij deze informatie vandaan? En wat was dat voor een idioot verhaal, dat er een dag was overgeslagen? Die vrouw was gek! Hoe kon de dag van het feest al voorbij zijn? Hij had de wekker gezet, en kon nooit 24 uur te lang hebben geslapen. Al helemaal niet met die hitte. Wat de stem zei, achtte de man onmogelijk, maar hij negeerde alle onduidelijkheid daarover maar even.

 

“Mevrouw, ik begrijp u niet. Ik ben hier in het hotel om vandaag met familie een belangrijke en heugelijke dag van mijn dochter te vieren. Ik moet er snel heen. Helpt u mij alstublieft!”.

 

De buurvrouw leek echter geen aanstalten te maken om hulp te gaan halen. Onverstoorbaar antwoordde zij: “Het leek mij onwenselijk dat je bij dat feest aanwezig was. Ik heb de dag voorbij laten gaan. Het was dan wel de wil van je dochter dat je er bij was, Vincent, maar er zou veel worden verzwegen. Teveel”.

 

De man vroeg de onbekende nu hoe zij dit allemaal wist. En hoe zij heette. Deze gaf daarop geen antwoord, maar gaf wél aan nog veel meer te weten. De stem vervolgde: “Ik vertelde je al dat het voor mij duidelijk is dat je dochter haar vader er inderdaad graag bij wilde hebben. Ze verzon daarom een smoes om haar huwelijk in jouw nieuwe verblijfsland te vieren, dat weet je. Ze zou willen trouwen in een romantische omgeving, ver weg. Jullie kozen voor een mooie en toeristische kustplaats. Hier dus”.

 

Vincent merkte dat dit allemaal klopte. Voor hem was dit reden geweest om vanaf zijn woning een eind door het land te reizen, en om dit hotel in de kustplaats te boeken.

 

“Je dochter heeft het verleden van haar vader altijd verzwegen, dat weet je ook. Ze trouwt nu met een leuke man uit haar eigen land. Hij komt uit een goede familie, zijn ouders waren juist helden in de oorlog. Het zou extra pijnlijk voor je dochter worden, indien zou worden ontdekt dat zij zo’n foute vader heeft”.

 

Vincent werd steeds meer overmeesterd door een opgejaagd gevoel, en hij kreeg het ook steeds warmer. Hierbij kon meespelen dat de zon inmiddels was opgekomen, en de airco nog steeds geen teken van leven gaf. Had hij misschien last van een paniekaanval? Waar ging dit allemaal naar toe?

 

“Ik ben niet fout geweest in de oorlog. Ik heb in het verleden niets verkeerds gedaan! Het waren allemaal leugens over mij. De mensen waren jaloers op mijn zakelijk succes en op mijn bezittingen”.

 

“Vincent, je ben naar het buitenland vertrokken vanwege je foute verleden”, merkte de stem koeltjes op.

 

“Ik ging na de bevrijding voor zaken naar het buitenland, en vond het hier een fijn klimaat. Ik ben gebleven en heb hier een nieuwe zaak opgebouwd. Ik werd in mijn vaderland ten onrechte vervolgd. Ik had indertijd het beste voor met mijn land”.

 

“En dan is er nog je ex-vrouw, Jeanine”, ging de stem onverstoorbaar verder. “Zij is kort na de bevrijding van je gescheiden, vanwege die foute ideeën van jou in de oorlog”.

 

De stem sneed nu een voor Vincent erg gevoelig punt aan. Het ging om de vrouw van wie hij heel veel had gehouden, van wie hij nog steeds hield. Hij miste haar erg. De man wist dat zelfs zij hem niet van zijn standpunten over de bezetter af had kunnen brengen. Hij was doof geweest voor haar argumenten. Het viel hem nog steeds zwaar dat hij haar met zijn ideeën over de bezetting en de scheiding daarna zo ongelukkig had gemaakt. Want Vincent besefte sinds het einde van de oorlog wel degelijk dat hij de verkeerde keuzes had gemaakt. Maar hij had dat nooit openlijk toegegeven. Hij was niet alleen het land ontvlucht, hij was ook de confrontatie met anderen uit de weggegaan. Zelfs die met zijn geliefde vrouw.

 

“Jeanine wilde in de jaren na de bevrijding eigenlijk niet zwijgen, maar heeft dit wel gedaan omwille van jullie dochter”, vervolgde de stem. “En je dochter wilde dat haar moeder ook bij het huwelijk aanwezig was, maar Jeanine wilde jou niet meer onder ogen komen”.

 

“Ik weet niet of Jeanine naar het feest komt. Ik vraag me dit al een tijdje af”, zei Vincent vertwijfeld.

 

“Je praat nog steeds alsof het feest van je dochter nog staat te gebeuren. Het is al geweest, Vincent”.

 

Het drong nu toch wel tot Vincent door dat de bruiloft inmiddels voorbij was. En dat hij het feest dus had gemist. De man legde zich neer bij het idee dat de stem kennelijk van alles op de hoogte was, en kon bepalen dat hij in zijn hotelkamer gevangen zat.

 

“Is Jeanine nog naar het feest gekomen? Vertel het me, dat is erg belangrijk voor mij. En ben ik niet al genoeg gestraft, nu met die verloren dag? Laat me vrij!”.

 

“Je was meer dan een meeloper met de bezetter in de oorlog, Vincent. Je was een oorlogsmisdadiger. Je bent na de bevrijding gevlucht, ver weg, naar dit warme land. Om vervolging te voorkomen”.

 

De man vroeg nu bijna smekend: “Hoe kon ik bij de overname van de macht weten wat er later zou gebeuren? Ik ben ook maar een mens! Wat wil je nu nog van mij? Het is nu jaren later!”.

 

“Je hebt al een paar jaar een nieuwe vriendin uit het land waar je nu verblijft. Je hebt haar nooit over je verleden verteld. Je hebt haar ook niet gezegd dat je dochter in deze kustplaats ging trouwen. Je wilde niet dat ze er bij zou zijn. Ik wil om te beginnen dat je haar alles gaat vertellen. Je moet nu in je hotelkamer een uitgebreide brief aan haar schrijven. Er ligt papier in het bureaulaatje. En daarna onder de deur doorschuiven”.

 

“Dat doe ik niet! Ze zal dan van me afgaan, ik weet het zeker!”.

 

De stem hield aan, maar Vincent was niet tot het maken van een schriftelijke verklaring te bewegen.

 

“En dan nog iets”, ging de stem verder. “Ik wil je nog even schetsen hoe op het feest werd gereageerd toen bleek dat je daar niet zou komen opdagen. Je ex is toch gekomen, en heeft uiteindelijk ter plaatse de waarheid over jou openbaar gemaakt. Uit wraak, omdat je niet was verschenen. Ze vond dat wel heel slap van je, Vincent. Je dochter is daarna huilend weggelopen. Het bruiloftsfeest werd vervolgens opgeschort”.

 

Vincent liet de laatste woorden van de stem enige tijd op zich inwerken. Hij besefte nu des te meer dat hij op verschillende punten fout was geweest. Met name ook dat hij de confrontatie met de feiten uit het verleden uit de weg was gegaan. Hij had er bij zijn omgeving eerlijk voor uit moeten komen.

 

De man overdacht: “Achteraf gezien was ik fout in die oorlog. Er zijn slachtoffers van de oorlog, maar ik ben al lang ook slachtoffer van mijn geweten. Ja, ik heb tenminste een geweten, dat kan niet van ieder die fout was worden gezegd. Er is voor mij geen remedie of uitzicht op herstel. Ik blijf gekweld worden door schuldgevoel. De mensen weten niet dat ik het land ook heb verlaten omdat ik hen niet meer onder ogen durf te komen”.

 

Hij besefte dat zijn geweten die ochtend een stem had gekregen, en deze stem zou het hem zijn verdere leven zuur gaan maken. De stem die – het kwartje was bij hem inmiddels gevallen - vervormd klonk, maar nu door hem werd herkend. Het was de stem van degene die hem heel goed kende, die hij heel goed kende. De belichaming van zijn geweten, zijn schuldgevoel, dat jarenlang min of meer onbewust in hem had gezeten, en dat hem van binnen geleidelijk kapot had gemaakt.

 

Vincent vroeg zich verder nog af of hij die ochtend misschien een burn-out of een paniekaanval had gehad. Of dat hij een tijdelijke staat van verwardheid had doorgemaakt. Had hij het uiteindelijk niet aangedurfd om naar het feest te gaan? Was hij een slappeling, en had hij op het laatste moment afgehaakt?

 

Vincent liep naar het balkon en ging dwars op de rand van het hek ervan zitten. Hij keek in de diepte. De man zag geen andere oplossing meer.

 

Maar moet een verhaal met het hierna te verwachten gevolg eindigen? Moet er geen waarde worden toegekend aan “het tenminste hebben van een geweten”, zoals Vincent zelf al aangaf? Moet zo iemand niet nog een kans krijgen?

 

Op dat moment hoorde Vincent vanuit zijn hotelkamer het gebel van de huistelefoon. Deze functionerende kennelijk weer. De man kreeg een oproep.





DE LANGE TERUGWEG

 

Vanuit een volgestouwd geheugen loopt herinnering een lange weg terug. Langs steden, dorpen, weilanden, woestijnen, maar ook door diepe bossen, langs gevaarlijke ravijnen. Rivieren en beken worden overgestoken, bergpassen beklommen. Men ziet familie, oude bekenden. Het geheel in een kleurrijk schouwspel.

 

Ik ga op pad voor de lange rit. Gaandeweg raak ik vermoeid van alle indrukken, komt alles mij steeds minder bekend voor, en kan ik dingen tenslotte nog maar vaag voor de geest halen. Ik verbaas mij er over dat ik hier ooit eerder was.

 

Na lange tijd stop ik ergens onderweg, en ga trots voor mijn eerste autootje staan. Ik poseer voor een fotograaf, een goede vriend van mij, hier nog een jonge Adonis. “Verder op de weg, na het ontwikkelen en afdrukken van mijn filmrolletje”, zegt hij, “zul je het resultaat gaan zien”.

 

Ik vervolg met een steeds eenzamer gevoel mijn route, tot ik een lange tunnel bereik en vervolgens passeer, waarachter land verschijnt dat ik nooit eerder met eigen ogen in kleur aanschouwde.

 

Het aantal auto’s, waarvan de modellen steeds vreemder zijn gevormd, is onderweg gestadig afgenomen. Nu allemaal zwart gespoten, met grote spatborden, en voorzien van wielen met wel erg dunne bandjes.

 

De mensen hier zijn ook raar gekleed, volgens een wel heel andere mode, en zij dragen vaak uniforme hoeden en petten. Maar mannen, vrouwen en kinderen ogen wél onmiskenbaar menselijk, hebben dezelfde gedragingen en trekken als wij.

 

Ik rust wat uit in deze mij vreemde omgeving, en bespeur een jonge vrouw. Ze komt aanrijden, parkeert haar automobiel langs de kant van de stille weg, en stapt uit. Zij krijgt bekijks, het is een bijzonderheid, een hele luxe! Is dit haar eerste bolide? Ze lijkt het goed te hebben, een gelukkige vrouw.

 

De dame zegt op weg te zijn naar een spannende ontmoeting met een leuke jongeman. Zij vraagt of ik een foto van haar wil maken, en overhandigt mij een prachtige camera. Een afdruk uit dit toestel zal ik veel verder op de weg wel gaan tegenkomen. Op mijn verzoek neemt zij plaats op de voorbumper van haar automobiel. Ik kijk door de lens, druk af, en hoor een klik.

 

Ik ervaar ook een klik met haar, alsof wij samen een speciale band zullen krijgen. Helaas kan ik nu maar even komen kijken. Voor dit moment op de lange weg ben ik niet voorbestemd.