Onderzoeken Arbeidsinspectie naar thuiswerken

Regelmatig deed de arbeidsinspectie verslag van onderzoek naar thuiswerkende sigarenmakers in Kampen. De feiten op een rijtje:

leeftijdsopbouw sigarenmakers in 1911

In 1911 waren er nog 479 thuiswerkende sigarenmakers, waarvan 300 op 12-jarige leeftijd waren begonnen, 132 op jongere leeftijd en 46 later. Van de sigarenmakers was de helft tussen de 30 en 50 jaar oud, er waren 85 sigarenmakers ouder dan 50 en 153 sigarenmakers vielen in leeftijdscategorie 16 - 30 jaar. Het geringe aantal sigarenmakers ouder dan 50 jaar werd veroorzaakt door sterfte en door afnemende handvaardigheid.

strippers

In de categorie strippers (het tabaksblad ontdoen van de nerf) werden juist veel mannen van boven de 50 aangetroffen. Ook vrouwen en weduwen werkten als stripper. Zij werkten ieder beschikbaar moment en verdienden 3 ct. per pond, wat ongeveer gelijk was aan 3 ct. per uur. Fabrieksarbeiders moesten soms 200 pond tabak thuis strippen. Dit werk lieten zij na schooltijd door hun kinderen doen, zolang deze leerplichtig waren (tot 12 jaar).

werkloosheid

Van absolute werkloosheid is vrijwel geen sprake, wel werden de sigarenmakers regelmatig ''op taak gesteld'' (de productie per sigarenmaker beperkt).

vakbonden

De organisatiegraad via vakbonden was gering. Als oorzaken werden genoemd: lange werkdagen, niet vrij hebben van avonduren en weinig samenhorigheidsgevoel. Vakgenoten werden gezien als concurrenten en ook de patroons hadden zich in het verleden uitgesproken tegen de vakorganisaties. Daarnaast werd in de Gereformeerde-, Hervormde- en Katholieke kerk vanaf de kansel gewaarschuwd tegen lidmaatschap van een vakbond.

kinderarbeid

De arbeidsinspectie omschreef de 13/14-jarigen in 1901/02 als ''ziekelijke oudemannetjesachtigen''. Over het algemeen waren de jongeren fysiek te zwak voor werk dat enige lichamelijke inspanning vereiste en daarom veroordeeld tot het niet zo zware vak van sigarenmaker. In 1905/06 waren 86 kinderen beneden de 12 jaar werkzaam en 20 boven de 12 jaar. Met deze cijfers scoorde Kampen het hoogste in Overijssel. De conclusie van de Arbeidsinspectie was dat de bepalingen over kinderarbeid niet voldeden in de huisindustrie. In 1907/08 voegde de inspectie daar nog aan toe ''dat het zo bezwarend is de feiten te constateren ................... omdat de armoede wel eens zo groot is, dat er aarzeling is waar te nemen bij hen die tot vervolging zouden moeten overgaan''. Men zag dus het nodige door de vingers, wat ook blijkt uit het geringe aantal vonnissen wegens overtreding van de Arbeidswet ten opzichte van de omvang van de sigarenindustrie in Kampen. Ook bleken de thuiswerkers goed op de hoogte van de arbeidswet: zij ontkenden bijna altijd dat kinderen onder 12 jaar, meisjes en vrouwen meewerkten. De Kamper politie, die de arbeidswet moest handhaven, lijkt ook niet overijverig te zijn geweest. Wel werd voor controles gebruik gemaakt van ladders om ook boven de gordijnen te kunnen gluren.

arbeidsomstandigheden

Als uitbreiding van het kinderwetje van Van Houten uit 1874, werd in 1889 de Arbeidswet ingevoerd. Deze wet gaf ook bescherming aan vrouwen. De wet hield het volgende in: handhaving van het verbod op kinderarbeid beneden de 12 jaar, beperking van de arbeidsduur van jeugdige personen (12-15 jaar) en vrouwen tot 11 uur per dag en instelling van een speciaal staatsorgaan, de Arbeidsinspectie. Er werden ook minimale eisen aan werkruimten gesteld. Daaraan bleek vrijwel geen enkele woning van een thuiswerkende sigarenmaker te voldoen. In de jaren '90 stelde de inspecteur voor ''de fabrikanten die thuiswerk lieten verrichtten aansprakelijk te stellen voor de werkruimten''. Verhuizen was moeilijk vanwege de hoge huren. De bewoners van complexen van ''Patrimonium'' en ''Des Werkmansvriend'' betaalden hun huizen nog af.

Bij het inspectie-onderzoek van 1911 bleek dat 175 sigarenmakers een afzonderlijk werkvertrek hadden; 205 hadden een werkvertrek waarin ook geslapen werd; in 55 vertrekken werd niet geslapen, maar wel gekookt of gehuisd of beiden; 2 werkvertrekken waren ook koestal. Van de 175 afzonderlijke werkvertrekken werden er 156 opgemeten: 46% haalde niet de minimale hoogte die vereist werd voor arbeid door jeugdigen en vrouwen. Zo trof men 4 sigarenmakers aan op een kamertje van 2, 87 m. hoog, 3, 05 m. lang en 3 m breed. Alles was bedekt met tabaksstof en door het enige raam brandde de zon. De temperatuur binnen was 32 graden Celsius.

gezondheid

In Nederland stierven tussen 1890 en 1900 5,04 per duizend arbeiders in de sigarenindustrie aan keel- en longtering (het gemiddelde voor alle beroepen lag op 2,62 promille). Het sterftecijfer lag bij sigarenmakers in alle leeftijden boven het landelijke gemiddelde.

Ook als huisgenoten niet deelnamen aan de werkzaamheden, ondervonden zij de schadelijke gevolgen van het thuiswerken: de stof en de damp die zich bij het drogen van de tabak en sigaren verspreidde.

bronnen:

. B. Marinus, ''Verenigen hier is 'fransch' '', organisatie van sigarenmakers in Kampen (1894-1913), IJsselacademie-Kampen, 1982

. E.A. Hartman, De geschiedenis van de sigarenindustrie in Kampen, KA 1964

. Jon Assink, ''Vinkjes'', geschiedenis van Kamper sigarenmakersfamilie Vinke, Hasselt, 2017

Kampenaandearbeid.nl is de bijdrage van cultuurZIEN aan Maand van de Geschiedenis 2021.

©cultuurZIEN, 2021