Kopmotief

Het in het oog springend verband tussen het element water en het kopmotief werd niet door de christelijkheid ingevoerd, het behoort tot de archaïsche erfenis. De kerstening haakte erop in. Net zoals wij tegenwoordig genoegzaam weten dat het hoofd het kardinale deel van het lichaam is, beschouwden ook de natuurvolkeren dit lichaamsdeel als het verzamelvat van iemands persoonlijkheid. Het is bijvoorbeeld geweten dat onze Keltische voorvaderen na veldslagen de hoofden van hun gesneuvelde familieleden mee huiswaarts brachten om deze, als dragers der ziel, in het vertrouwde milieu te bewaren. De Germaanse Edda vertelt ons iets over de religieuze status van het kopmotief. Toen Mimir, de bewaker van de mytologische Wijsheidsbron, werd onthoofd werd zijn, blijkbaar nog levende, hoofd door Wodan bewaard. Hij raadpleegde het in omstandigheden waarin hijzelf in twijfel verkeerde. In de Keltisch-Britse mythologie wordt een gelijkaardig verhaal verteld over de hoofden van Bran en Cuchulain. In de Mabinogion wordt verhaald hoe de reus Bran Vendigeit (Bran of Brendan de Gezegende) in een fataal gevecht aan zijn zeven metgezellen vroeg om zijn hoofd af te hakken en het mee te nemen. Later werd het mirakuleuze Bran-hoofd begraven op de White Mount, nu Tower Hill, in Londen. Van het hoofd van Cuchulain (zoon van de hemelgod Lug) nam men aan dat er een goddelijk licht van uitging. Het kopmotief duikt derhalve zeer frequent op in de Keltische religieuze voorstellingen. Als pleisterplaats van de persoonlijkheid, de ziel, stond de kop in verband met hogere echelons. Afbeeldingen van koppen trokken bij uitstek het goddelijke, het beschermende aan. Zo begrijpen wij dus waarom in de middeleeuwen schedels van heiligen als relieken helemaal in goud werden ingepakt en vereerd. Niet alleen Keltische wapens en gebruiksvoorwerpen vertoonden veelvuldig het kop motief. Ook hun religieuze cultusplekken werden ermee gemarkeerd, zoals archeologisch herhaaldelijk werd vastgesteld. Hun heilige bronnen, grafvelden en gewijde gebieden werden met het kopmotief gesierd, de zogenaamde temenosbeelden. Met het Griekse woord temenos bedoelt men een voorchristelijk heiligdom. Het Keltische woord hiervoor was nemeton. Votiefkoppen werden door de Kelten veelvuldig in bronnen geworpen. Naast archeologische vondsten desaangaande kan hetzelfde geconcludeerd worden uit het feit dat er oude inheemse voorstellingen bestaan van eerste predikers die aan een heidense matronenput beelden verbrijzelen. De betreffende stenen koppen vertonen veelal vrouwelijke trekken, eigen aan de aardmoeder. De gedachtengang hierachter is logisch: de overgangsrite vormde vanouds een trefpunt met voornamelijk de matrone. Dooprituelen en begrafenissen vormden uitgelezen scharniermomenten: ze lagen spiritueel in elkaars verlengde en dus materieel in elkaars nabijheid ... Het is inderdaad een feit dat onze oudste plaatselijke heiligenbronnen vlakbij oude grafvelden liggen. Deze nabije schikking hield grotendeels stand tot in onze tijd. Ook de doopvonten staan in de kerken, waarrond dan de kerkhoven liggen.

Wij blijven even bij de doopvonten (vont = Latijn: fans = bron) stilstaan en keren gelijktijdig terug naar de kop als onderdeel van aloude watercultus en als motief binnen de overgangsriten. Het is namelijk opmerkenswaardig hoeveel van onze oudste doopvonten al lang na de officiële kerstening nog aardmoederlijke signaturen dragen. Vooreerst wijzen wij op vaak gebezigde flora motieven. Vooral brengen wij degenen in rekening die met vier koppen werden opgesmukt. Het is een vaststelling dat onze doopvonten bijna allemaal van dit millennium dateren. De oudste van deze doopvonten zijn rond of octogonaal en vertonen vier koppen, veelal maskers geheten. Na de 16de eeuw liet men echter dit kopmotief in de meeste gevallen achterwege en nog later verdween het helemaal. Waarschijnlijk gebeurde dit omdat de symboliek ervan niet meer begrepen of ontkend werd.De oerfilosofie achter de vier maskers op de doopvonten betreft het universele beeld van de vier heilige stromen. De vrouwelijke koppen staan symbool voor de watergodinnen. Oude Mesopotamische teksten vertellen ons al hoe men de rivieren zag als ontsprongen uit de ogen van de watergodinnen.

Ook de oude joden, Grieken (o.a. Plato in zijn "Republiek") en andere mediterrane culturen vertellen in hun mythologie over een heilige berg Meru, waarlangs vier levensrivieren neerstromen: de Pison, de Gihon, de Tigris en de Eufraat. Hetzelfde wordt verhaald in de Indische scheppingsmythologie, waar de heilige berg Kailash opduikt. Volgens de Germanen ontsprongen uit de uier van de hemel koe Audhumla vier melk stromen. De Keltische rivieren waren vrouwelijkheden (cf. Latijn Mosa: Maas; Scaldis: Schelde; Samara: Samber; Matrona: Marne; Sequana/Sianon: Seine, Saöne, Zenne. Zoniën. Zaan. Shannon. Saane (Zw.); Rura: Ruhr; Isara: IJzer. Isère. lsar, Eiser. Jeker; Areka: Herk; Thilia: Dijle; Legia: Leie; Rupena: Rupel ... ) Rivierbronnen golden als bijzonder heilig ... Wij zien dus nog maar eens hoezeer het levensbegin (doopsel) en het element water universeel met de vrouwelijke godheden (de vier maskers) werden geassocieerd. De doopvontmaskers zijn de erfgenamen van de Keltische temenoskoppen (tempelbeelden).

Volgen wij thans even de wijze waarop het vroege christendom het kopmotief verder binnen zijn eigen context absorbeerde. Wij schreven eerder al hoezeer in het volksgeloof het beeld van de geconsolideerde maagdelijkheid, dus de vermoorde maagd, in verband trad met helende of spirituele krachtlijnen rond water. Welnu, om de haverklap zien wij hoe christeliike vrouwelijke heiligen, zoals in verband gebracht met volkse bronnencultus, steeds onthoofde (of gewurgde) maagden zijn (bv. Sint- Brigitta, Sint-Odilia, Sint-Dymfna, Sint-Godelieve ... ). Ook in de hagiografieën van vroege mannelijke heiligen duikt de alliantie kop-water op. Van Sint-Lambertus en Sint-Quintinus lezen wij bijvoorbeeld hoe beiden onthoofd werden, waarna het lichaam van de ene in de Maas werd geworpen, dat van de andere in de Somme.

Zeer bekend in deze context zijn ook de cefalofore (kopdragende) heiligen. De bekendste is allicht Sint-Denijs, de patroonheilige en eerste bisschop van Parijs (3de eeuw). Volgens de legende nam hij zijn hoofd terug op na zijn terechtstelling op Montmartre en liep ermee naar de plaats waar later de naar hem genoemde abdij verrees. Soms wordt Sint-Denijs voorgesteld met zijn hoofd op een boek, zijn hoofd soms zelfs zonder schedeldak. Meestal wordt hij afgebeeld samen met zijn medemartelaars Rusticus en Eleutherius die ook onthoofd werden. Een ander bekend Frans trio dat werd onthoofd bestaat uit de heilige Lucianus, de heilige Maxianus en de heilige Julianus. De heilige priester Valentijn draagt zijn hoofd in zijn handen. Het hoofd van de heilige Adalbertus zou zelfs op een boomstomp tentoongesteld zijn. Het afgehakte hoofd van de apostel Paulus zou drie fonteinen hebben doen ontspringen.Ook het beeld van de bijbelse en onthoofde Johannes de Doper werd dankbaar benut om de heidense kop- en broncultus te helpen absorberen. Koppencultus bespeuren wij o.m. verder in Gistel, waar het hoofd van Sint-Godelieve in een schrijn wordt bewaard. In Itteren wordt het hoofd van Sint-Lutgardis vereerd door zwangere vrouwen. In Houthem-Sint-Gerlachus wordt de schedel van Sint-Gerlachus en in Zepperen een deel van de schedel van Sint-Genoveva als reliek vereerd ...

uittreksel uit: De Keltische Erfenis, Riten en symbolen in het volksgeloof van Eddy Valgaerts en Luk Machiels (Stichting mens en Kultuur Gent, 1992)