Ben Braber, Passage naar vrijheid. Joods verzet in Nederland 1940-1945
(Amsterdam: Balans, 1987, 152 blz., ƒ25,-, ISBN 90 5018 021 3).
Of een historisch werk nu strikt wetenschappelijke pretenties heeft of – als Brabers Passage naar vrijheid – meer journalistiek van opzet is en bestemd voor een breder publiek, in beide gevallen, in sommige opzichten in het tweede geval misschien zelfs wel meer, mag men qua structuur en stijl een logisch en consistent geheel verwachten. Helaas is dat bij Braber lang niet altijd zo.
Zijn boek behandelt de zeker belangwekkende lotgevallen van een kleine groep uit Duitsland afkomstige joden die na de machtsovername van Hitler naar Nederland waren gevlucht. Voordat Nederland bezet werd lieten zij hier waarschuwingen horen tegen het nazi-regime, tijdens de bezetting probeerden zij verzet te plegen en, vooral, veelal met succes uit handen van de Duitsers te blijven. Braber heeft het vrijwel uitsluitend over deze groep personen, die elkaar van een tehuis aan het Amsterdamse Oosteinde kenden.
In hoeverre zij representatief waren voorde naar Nederland gevluchte joden en wat hun positie binnen dat tehuis was, wordt in feite niet besproken. Wellicht komt dat omdat Braber zich blijkbaar (een bronnenverantwoording ontbreekt) grotendeels gebaseerd heeft op gesprekken met leden van de groep zelf.
In het tweede, tegelijkertijd meest uitgebreide, gedeelte van zijn boek laat hij die mensen direct aan het woord. In het eerste deel, De reconstructie genaamd, schetst Braber hun geschiedenis. Deze opzet heeft tot gevolg dat hetzelfde verhaal, zij het in andere bewoordingen, twee keer verteld wordt. Maar Braber heeft deze scheiding niet consequent doorgevoerd, zodat ook het eerste deel uitspraken van geïnterviewde groepsleden bevat. Braber had er dunkt mij beter aan gedaan zijn gesprekken direct in zijn betoog te verwerken. Daarmee had hij tegelijkertijd hun beweringen in een nu vaak ontbrekende context kunnen zetten, ze tegen elkaar kunnen afwegen en ze kunnen relativeren. Braber lijkt als onderzoeker te weinig beseft te hebben dat uitspraken van gesprekspartners uiterst kritisch moeten worden bekeken, al was het alleen al omdat zelden het geheugen nog alles exact op het oorspronkelijke rijtje weet te zetten.
Ben Brabers 'reconstructie' is niet bijzonder overtuigend. Hij heeft ook hier te weinig (wetenschappelijke) afstand tot zijn onderwerp genomen. Verbanden worden gelegd die wellicht voor de onderzoeker duidelijk zijn, maar die voor de lezer uit de lucht komen vallen. Voordat deze de tijd heeft gehad het te beseffen, wordt hij met een 'groep-Oosteinde' geconfronteerd; meteen wordt daarop bovendien de vraag besproken of deze groep al dan niet een 'communistische cel' zou zijn ('nee' antwoordt Braber, zij was geen 'communistische verzetsorganisatie'). Afgezien van het feit dat hier met twee toch niet geheel identieke begrippen wordt gewerkt en afgezien van het feit dat de daarbij gevolgde redenatie nauwelijks overtuigen kan, wordt hier bovendien een vraag beantwoord, waarvan de lezer slechts met moeite kan achterhalen waarom deze überhaupt gesteld wordt.
In het hele boek ontbreekt kortom een duidelijke lijn, een logische structuur. Voor de hand liggende vragen (wat was de positie van de hoofdpersonen binnen de groep van Duits-joodse vluchtelingen en wat vervolgens binnen de joodse gemeenschap in Nederland) lijken uit de weg te worden gegaan. Ook hun verzetsactiviteiten worden nauwelijks in een breder kader geplaatst.
Nogal wat mensen konden uit het kamp Westerbork worden gesmokkeld, kort voordat ze op transport werden gesteld; onduidelijk blijft of de leden van deze groep de enigen waren die dit deden. In Amsterdam was er enerzijds sprake van contacten met andere organisaties, anderzijds hield men zich daar weer afzijdig van. Tot een duidelijke en kritische analyse komt Braber ook in dit geval niet, waardoor de lezer met steeds meer vragen blijft zitten. Dit wordt bovendien nog in de hand gewerkt doordat de schrijver niet duidelijk maakt wat hij onder bepaalde essentiële en regelmatig gebruikte begrippen verstaat – men denke daarbij ook aan de ondertitel van het boek.
Het is zeker bewonderenswaardig dat Braber een vinger heeft weten te krijgen achter de activiteiten van een groep mensen die tot nu toe in de duisternis gehuld waren gebleven en die zeker de nodige aandacht verdienen. Maar de aanpak van de auteur heeft tot gevolg dat de resultaten van zijn onderzoek in het luchtledige blijven hangen en daardoor eigenlijk niet te meten zijn. Het geheel is daardoor weinig overtuigend, en daarmee doet Braber in feite de mensen te kort die hij – het blijkt uit alles – nu juist zo graag eer wilde bewijzen. Jammer genoeg wordt dit alles dan ook nog ontsierd door bij tijd en wijle slecht of slap taalgebruik.
Ondanks zijn goede bedoelingen laat Ben Braber zijn lezer in een donkere steeg staan.
Gijs van der Ham
Dr. Gijs van der Ham (1955) is historicus en senior conservator bij de afdeling Geschiedenis van het Rijksmuseum. Hij promoveerde in 1990 op Zeeland 1940-1945 en schreef 200 jaar Rijksmuseum (2000).
In 2007 maakte hij in De Nieuwe Kerk Amsterdam de tentoonstelling Held over heldenverering in Nederland.
Hij was eerder stafmedewerker van het Prins Bernhard Cultuurfonds.
Voor zijn proefschrift ontving Van der Ham de Prof.dr. L. de Jong Prijs.