Oudejaarsavond
Het is oudejaarsavond. Helemaal alleen zit ik in de ruime lichte kamer. En voor mij staat de vleugel. En op die vleugel staat een boek. Een boek, dat het schoonste inhoudt, wat er op de wereld bestaat; dat boek bevat Beethovens Negende Symphonie! Zoëven heb ik hem doorgespeeld. Het warme zweet van ontroering en emotie zit nog op mijn voorhoofd.
Zacht zingt het nog in me:
Freude, schöner Gotterfunken,
Tochter aus Elysium!
Wir betreten Feuertrunken,
Himmlische, dein Heiligtum!
Deine Zauber binden wieder,
Was die Mode streng geteilt!
Alle Menschen werden Brüder,
Wo dein sanfter Flügel weilt!
Seid umschlungen, Millionen!
Diesen Kusscher ganzen Welt!
Brüder - überm Sternenzelt,
Muss ein lieber Vater wohnen.
Wem den grossen Wurf gelungen,
Eines Freundes Freund zo sein;
Wer ein hol des Weib errangen,
Mische seinen Jubel ein!
Ja, wer auch nur eine Seele
Sein nennt auf dem Erdenrund!
Und wer's nie gekönnt, der stelle
Weinend sich aus diesem Bund!
Alle stemmen juichen nog in me, dooreen, om hoog.
En ik denk aan het begin: de geweldige moeder Aarde, die zich wentelt met haar grauwe oppervlak, enkel water en rots, kaal en woest, ruw, geen zachtheid, en waarbeven- langzaam de Zon! de Zon! opkomt en alles in haar warme schijn zet. Alles krijgt kleur, de onmetelijke wouden, de zee wordt blauw, de hemel licht... ja, zó was het:
In den beginne schiep God den hemel en de aar de. De aarde nu was woest en ongevormd, duisternis op de oppervlakte des afgronds, en de Geest Gods zwevend over de wateren. Toen zei de God: Er zij licht! en er was licht. God zag het licht, dat het goed was; en God maakte de scheiding tusschen het licht en tusschen de duisternis. God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht: het was avond en het was morgen, één dag.
Dat alles en nog veel meer wordt uitgedrukt in de eerste maten van Beethovens Negende Symphonie. Het grootse Begin! waarin je al voorvoelt de geweldige dingen, die komen zullen, de geweldige uitbarstingen van energie, waarin je voelt, hoe Beethoven worstelt met zichzelf...
Toen zag ik, dat de klok tegenover me twaalf uur aanwees. Ik stond op en zette de radio aan. De hele avond was er slechte muziek: nu hoor ik de stemmen der omroepers over heel Europa. Eerst Hilversum, de Avro, En dan Engeland. De Big- Ben slaat twaalf slagen. Gejuich klinkt van mensen, honderden kilometers hier vandaan, maar ook mensen. De omroeper: We wish all people in the British Empire and in all the world a good new-year and ' very much happiness in nineteen-hundred- thirty-six!
En iets trilt in me, een machtig gevoel bruist in me op... Maar: Here is the B.B.C., Henry Hall and his boys, we wish a happy new-year to you all... en dan breekt die afschuwelijke cacaphonie los, die men jazz noemt en die geen jazz is. Bah, draai door! Luxemburg. In alle talen wenst het omroepstertje je geluk... Frankrijk ... Duitschland ... Und ich wünsche dem Deutschen Volke und dem Führer, Adolf Hitler vielen Glück in 1936! Heil dem 'National-Socialismus! Heil Deutschland!Deutschland über alles..!
O, ik knarstandde van nijd en woede ... ik smeet de radio omver en tegelijkertijd sprongen me de tranen van spijt in de ogen. Ik heb gehuild, gehuild, zoals ik nog nooit gehuild heb. Want ik dacht er plotseling aan, dat de wereld reeds tien millioen jaren bezig is aan haar Allegro in poco maestoso. Reeds tien millioen jaar is het aan de gang en nog steeds zijn de oprukkende legers der vrijheid, de alles verpletterende en allesvernieuwende legers, zoals ze staan beschreven in het tweede deel der legende, niet in zicht... En het Adacio molto, de stilte, de rust, die eindelijk komt en die leidt naar het
Freude, Freude! Schöner Gottefunken!
Wanneer eens? En de Vreugde, de Blijdschap zelf?
Hoeveel millioenen jaren nog?
En niemand, niemand zal U kunnen helpen, mens! geen dictator, ja zelfs geen God!!
Want het is zoals Beethoven zeide:
'Mens, waarom roept gij God aan?!
Helpt Uzelve!!!
L. Mok
In 1932 bracht Maria Montessori een bezoek aan het Lyceum.
Hier zit zij met bloemen tussen de leerlingen voor het schoolgebouw aan de Lairessestraat 156.
Aan de lezers,
Bij nader inzien zijn wij tot de conclusie gekomen, dat het stuk getiteld: 'Oudejaarsavond' niet geschikt was voor een schoolblad als 'CLIMAX', daar het sommigen kwetst en anderen het liever niet hadden gezien.
Wij schrijven dit, opdat men ons deze misstap niet zal kwalijk nemen.
Wij hopen, dat we hiermede aan de wens van sommige lezers hebben voldaan.
De Redactie
Aan bovenstaande verklaring van de redaktie, die de ergernis herstelt, die door bedoeld stuk werd gegeven, heb ik nog enkele woorden toe te voegen:
Ik heb nota genomen van de verklaring van den schrijver, dat zijn uiting aan het einde van zijn stuk een wanhoopskreet was over deze wereld die van God geen hulp heeft te verwachten, zo lang, zij door haar daden duidelijk laat blijken niet in God te geloven. Zelfs met behulp van deze nadere toelichting is het mij niet mogelijk de woorden, zoals ze daar staan, in dien zin te begrijpen. Het gebeurde en de daardoor teweeg gebrachte beroering moge echter voor deze redactie en voor alle, die nog zullen komen, als ook voor degenene, die stukken voor 'Climax' inzenden, een aanleiding zijn om er zich nog eens van te doordringen, dat publiceren een verderreikende verantwoordelijkheid met zich mee brengt dan schrijven louter voor eigen genoegen.
De rectrix