BTG Een preventief alcohol- en drugbeleid in de werkcontext

Een preventief alcohol- en drugbeleid in de werkcontext …

Alcohol neemt in onze cultuur een prominente plaats in. Voor velen stellen zich hierbij weinig tot geen problemen.

Voor een aanzienlijke minderheid van de bevolking vormt alcoholgebruik echter wel degelijk een ernstig probleem. Recente onderzoeksdata geven aan dat ongeveer 900.000 volwassenen in België een problematische verhouding hebben met alcohol. Een gegeven dat zich ook laat voelen in werkcontext. Men gaat er vanuit dat ongeveer 5 tot 10% van de beroepsbevolking problematisch drinkt, 15 tot 30% van de arbeidsongevallen gelinkt kan worden aan onder invloed zijn, ….

Naast het perspectief van persoonsgebonden welzijns- en gezondheidsproblemen, kennen we ook belangrijke levensdomeinen die de effecten van gebruik op zich reeds problematiseren. Verkeer, arbeid, onderwijs, sport vormen de belangrijkste…

Met oog op een betere zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers en hun omgeving zag voor de private sector de CAO 100, met klemtoon op een preventief en hulpverlenend alcohol- en drugbeleid het levenslicht.

Ook in de publieke sector merken we steeds meer aandacht voor een preventief middelenbeleid op de werkvloer.

Een integraal alcohol- en drugbeleid is gebaseerd op een heldere regelgeving, vorming en voorlichting, duidelijke procedures bij acuut en chronisch misbruik en verhoogde toegankelijkheid naar interne en/of externe hulpverlening.

Zo’n beleid draagt voor alle werknemers en hun omgeving bij tot een succesvollere en vroegtijdige aanpak van probleemontwikkeling. Een beleid omvat maatregelen overheen het continuüm van preventie, over vroeginterventie tot hulpverlening.


In tegenstelling tot het louter “aanpakken van concrete voorvallen” wil een alcohol- en drugbeleid vooral preventief geïnspireerd zijn, focussen op het voorkomen van disfunctioneren , het borgen van kwaliteitsvol en veilig werk en vroegtijdig ingrijpen ingeval van verontrustende signalen.

Dergelijk beleid vertrekt vanuit het functioneren van de werknemer, is op maat van de onderneming en geldt voor alle werknemers in welke rol of positie dan ook.

Gegeven de bepalingen van CAO 100 (private sector) volstaat het in fase 1 te voorzien in een beleids- of intentieverklaring waarin uitgangspunten en doelstellingen van het alcohol- en drugbeleid opgenomen zijn. Deze verklaring wordt opgenomen in het arbeidsreglement en kenbaar gemaakt aan alle werknemers.

Belangrijk is dat alle latere interventies in overeenstemming dienen te zijn met deze beleidsverklaring. Hen hier durft het schoentje wel es te wringen.

Vandaar het onomwonden pleidooi voor het operationeel uitwerken van een integraal beleid (fase 2) en niet enkel te voldoen aan de wettelijke verplichting van een loutere beleidsverklaring.

Om het beleid verder uit te werken is het aangewezen om in eerste instantie de regels rond de beschikbaarheid en gebruik van alcohol in de onderneming onder de loep te nemen. Specifieke vereiste is een heldere regelgeving rond de (on)beschikbaarheid op het werk van alcohol, het binnenbrengen van alcohol en drugs en het werkgerelateerd gebruik van alcohol en drugs. Hiernaast dienen de communicatie- en handelingsprocedures die gevolgd moeten worden bij disfunctioneren door acute werkonbekwaamheid of chronisch middelenmisbruik uitgewerkt te worden en helder en herhaald bekendgemaakt.

Op vlak van voorlichting en sensibilisatie vraagt het aanscherpen van de alertheid en een volgehouden agendasetting van het thema om een doordachte strategie. Sowieso is het aangewezen om voor van alle werknemers via interne communicatiekanalen, vorming,… periodiek te sensibiliseren rond middelenmisbruik met oog op gezondheid, welzijn en veiligheid.

Bovendien is het raadzaam te voorzien in gepaste vorming ten behoeve van de leidinggevenden. Dit met oog op het verhogen van hun handelingsbekwaamheid in geval van.

Met testen op het werk dient omzichtig worden omgesprongen. Dit kan enkel indien deze opgenomen zijn in de beleidsverklaring en mits in acht nemen van de wettelijke beperkingen (wet Mahoux 2003, art. 8 EVRM; art. 22 GW en de privacywet van 8 december 1992 ).

Met betrekking tot vroeghulp en hulpverlening dienen de interne mogelijkheden en samenwerkigsverbanden bekeken te worden. Hier ligt een belangrijke rol voor de preventieadviseur en arbeidsgeneesheer. Evenzeer kan beroep gedaan worden op externe hulpverleningsmogelijkheden. We houden eraan dat de leidinggevende zelf niet de rol van therapeut dient aan te nemen.

In dit kader stellen we u dan ook graag onze vroeghulpmodule “Sterker aan het werk” voor.

Meer info over onze Vroeghulpmodule “ Sterker aan het werk”: klik hier

Meer info over Bridging the Gap “Alcohol en werk ” : klik hier