Zeepbellen

KANTTEKENINGEN ROND „ZEEPBELLEN"

Dr. GILBERT MARTENS, Voorzitter Vlaamse Federatie van Jonge Koren

Toen Norbert Rosseau in 1959 zijn opus 69 „Zeepbellen" op tekst van Jan Vercammen afwerkte, zorgde hij meteen voor een primeur in de Vlaamse koor-muziekliteratuur.

Met een 7-delige cantate voor knapenkoor en kamerorkest, samen goed voor 34 minuten muziek, op een sprankelende Nederlandse tekst, is dit althans voor de XXste eeuw een unicum in ons land.

Muziekliefhebbers die met het genre van Rosseau vertrouwd zijn zullen wellicht opmerken dat deze componist er nooit erg verlegen mee zat om onbetreden paden te bewandelen. De voorbeelden liggen voor de hand. Zij kunnen U bij de vocale muziek verwijzen naar de liederencyclus „L'eau passe" op teksten van Maurice Carême waarbij voor de 50 liederen tellende cyclus telkens afwisselende instrumentale begeleidingen worden voorzien. Zij zullen U de „Missa Solemnis" (1953) en het „Te Deum" (1957) vermelden waarbij het achtstemmige koor door een flink aantal contrabassen wordt ondersteund.

Het idee blijkt helemaal niet zo zonderling wanneer men bedenkt dat Rosseau die beide werken had gecomponeerd voor Kerselare — zijn tweede thuis — om bij de jaarlijkse Mariabedevaarten aldaar door een talrijk koor in open lucht te worden uitgevoerd, waarbij de steun van de contrabassen voor de basstem helemaal niet zo overbodig bleek. De ongewone bezetting was het logisch gevolg van een behoefte.

Zo is het ook gegaan met „Zeepbellen". Een dringende vraag vanuit het knapenkoor Gloria Laus van het St.-Lievenscollege te Gent, vooral van zijn dynamische dirigent Noël Van Wambeke, om aangepaste literatuur voor knapenstemmen te schrijven.

Elders kunt u lezen hoe het contact tussen Norbert Rosseau en Jan Vercammen ontstond en hoe het werk hieruit tot stand kwam. Rosseau die vlak bij het St.-Lievenscollege woonde kende de knapen van het koor bijna allen persoonlijk. Hij schreef dan ook het werk letterlijk op hun maat en naar hun mogelijkheden; die leken bij nader inzicht van de partituur niet zo gering te zijn geweest !

Wat Rosseau echter m de orkestpartituur heeft neergeschreven getuigt van een grondige orchestrale kennis. Het is duidelijk dat hij hier dacht aan een eersteklas kamerorkest zoals dat van het N.I.R. er toen één was.

Het werk werd trouwens door dit orkest samen met het knapenkoor „Gloria Laus" voor het toenmalige N.I.R. in 1961 gecreëerd, onder leiding van Jozef Verhelst. Het werd nadien nog verschillende malen door diezelfde formatie uitgevoerd.

Jaren later zal „Gloria Laus" de „Zeepbellen" opnieuw op repertoire nemen maar dan samen met het intussen door Georges Maes opgerichte Belgisch Kamerorkest.

Van nu af aan zullen ook andere koren dit werk gaan ontdekken, opvallend hierbij is dat het vooral meisjeskoren zijn die voor de latere uitvoeringen zullen zorgen (Tonada - Oostende, Wase Lijsters - St.-Niklaas).

Wanneer de V.F.J.K. in 1978 het plan opvat om van het werk een plaatopname te maken zullen alle pogingen om dit door knapenkoren te laten zingen vruchteloos zijn en zal men het werk door meisjeskoren moeten laten uitvoeren. Voor de meest typisch jongensachtige fragmenten — „Zeepbellen" en de „Zelfmoord van de ezel" — kon uiteindelijk toch nog de medewerking van het Colliemando Jongenskoor uit Roeselare worden bekomen.

De plaat werd gerealiseerd door het Westvlaams Orkest, de koren De Wase Lijsters uit St.-Niklaas, Amabile uit Gent en Colliemando uit Roeselare, het geheel onder leiding van Louis Devos.

Ter gelegenheid van deze opname werd tevens een TV-productie gemaakt, dit tijdens een openbaar concert in het Stadhuis te Oudenaarde (1978).

Door deze plaatopname, die een vrij goede spreiding kende, werd het werk natuurlijk in bredere kringen bekend gemaakt waardoor ook vanuit het buitenland interesse ontstond. Begrijpelijker wijze vormde hierbij de Nederlandse tekst een groot obstakel. Vandaar de beslissing van „De Vrienden van Norbert Rosseau" een opdracht te geven tot vertaling van het werk.

De Duitse versie werd toevertrouwd aan Pater Albert Boone s.j. die voor dergelijke opdrachten niet aan zijn proefstuk was. Hij leverde in een vrij korte tijd een vertaling af die niet alleen literair perfect bij de oorspronkelijke tekst aanleunde maar ook het notenbeeld onaangeroerd liet en zelfs de oorspronkelijke fonetische kleur respecteerde.

Het werk werd in deze versie gecreëerd door het meisjeskoor uit Tolbuchin (Bulgarije) dat hiervoor door zijn dirigent Zacharie Mednicarov perfect was voorbereid. Dit meisjeskoor dat tot de beste jeugdkoren in Bulgarije wordt gerekend, werd naar België uitgenodigd om „Seifenblasen" hier te lande te zingen te Menen, Kasterlee en ten slotte in de Singel te Antwerpen (1982). Eens te meer stonden de uitvoeringen onder leiding van Louis Devos.

Aangemoedigd door het succes van deze Duitse versie werd alras naar een Engelse vertaling uitgekeken. Bij deze onderneming zijn echter heel wat mensen betrokken geweest. Een eerste letterlijke vertaling werd gemaakt door Luc Vekeman, een eminent jurist die even goed de Engelse taal als de muziek beheerste.

Martin Gent, een dirigent uit Cambridge met jarenlange knapenkoor-ervaring met het Kings College Choir, paste de tekst aan de muziek aan.

Toen enige tijd later een uitvoering in het Engels in het verschiet lag en hiervoor een engelse dirigente werd aangeduid, heeft deze nog enkele ingrijpende wijzigingen aan de tekst gevraagd. Ditmaal werd hier en daar nogal sterk van de oorspronkelijke tekst afgeweken, meestal om het muzikaal ritme niet op te offeren maar soms ook om heel andere redenen. Zo vond men, naar engelse normen, de lotgevallen van de onfortuinlijke ezel te bloederig en wreedaardig — „you have in Flanders a cruel sense of humour !" — zodat de ezel in het engels op een andere manier aan zijn einde komt. Het werk werd in engelse versie „Soapbubbles" voor het eerst uitgevoerd te Namen op 6 augustus 1982 ter gelegenheid van het driejaarlijkse Europa Cantat Muziekfestival, door een „atelier" bestaande uit ongeveer 130 meisjes afkomstig uit Vlaanderen, Wallonië, Zwitserland, Engeland en Japan. Zij studeerden het werk ter plaatse in o.l.v. de engels dirigente Angela Sleeman. Zij dirigeerde ook het concert waarbij de begeleiding werd verzorgd door het Hertfordshire Chamber Orchestra, eveneens uit Engeland. De uitvoering had plaats op de „Dag van de Hedendaagse Muziek" waarbij het ander luik de creatie was van „La Rose des Voix" een werk van Henri Pousseur.

Enkele tijd geleden is ook een franse vertaling verschenen van de hand van Salomon Fuhrer, een leerling van Norbert Rosseau. Begrijpelijkerwijze, gezien de geringe verwantschap tussen beide talen, in tegenstelling tot het duits en het engels, heeft deze versie heel wat hoofdbrekens gekost.

De gelegenheid wordt gezocht om een geïnteresseerde groep te vinden voor een uitvoering in de franse taal: „Bulles de savon". Met de toenemende belangstelling voor de koormuziek in de romaanse wereld zal dit hopelijk te verwezenlijken zijn.

Bij al deze boeiende lotgevallen van de „Zeepbellen" kan men zich één ernstige bedenking maken.

Het werk werd in 1959 geschreven voor knapenkoor, op een tekst die een uitgesproken jongensachtig karakter heeft. Behalve het knapenkoor „Gloria Laus" dat de opdrachtgever was, heeft nooit een ander knapenkoor het stuk uitgevoerd — afgezien van de fragmentaire deelname aan de plaatopname door het Roeselaars knapenkoor. Sedert jaar en dag is het werk in het kamp van de meisjeskoren, die daarenboven zowel de duitse als de engelse versie hebben helpen ontstaan. Argumenten zoals de moeilijkheidsgraad van het werk, de problemen met de overladen uurroosters op de scholen die elke bijschoolse activiteit teisteren, zullen natuurlijk worden ingeroepen, maar die gelden evenzeer voor de meisjeskoren. De steeds maar vroeger intredende stemmutatie bij de jongens is zeker een bijkomend argument waarbij vooral de altstemmen heel vroeg in het gedrang komen. Nochtans ligt volgens mij de oorzaak op een heel ander vlak.

Toen Noël Van Wambeke om een werk voor knapenkoor vroeg, bedoelde hij hiermee een koor waarvoor de „Wienersanger Knaben" model stonden. In die 50er jaren was dit koor zeer hoog in aanzien en menig knapenkoor in Vlaanderen en ook daarbuiten trok zich op aan hun repertoire. In Engeland schreef Benjamin Britten speciaal voor hen zijn „Golden Vanity". In de latere zestiger jaren, vooral onder invloed van de Tudor- en Barokrenaissance, zijn het vooral de engelse College Choirs die toonaangevend zijn geworden voor onze knapenkoor-cultuur. Hierbij is men vooral gaan afstappen van het zingen met knapen alleen. Het systeem heeft zeker en vast goede vruchten afgeworpen, als men bedenkt welke literatuur onze knapenkoren vandaag zingen. Nochtans mag men zich niet blind staren op enkele successen. Deze literatuur, die toch voor volwassenen gedacht is, ligt dikwijls ver buiten het bevattingsveld van deze knapen die steeds maar jonger en jonger blijken te zijn.

Zou het feit dat men zo veel gemakkelijker meisjes vindt om aan koorzang te doen dan jongens, ook niet hiermee te maken hebben dat het aangeboden repertoire beter is aangepast aan hun aard en leeftijd ?

In een periode waar retromode hoogtij viert ware een ruk naar het eigen repertoire voor knapenkoren misschien niet helemaal uit den boze. In de vijftiger jaren hadden toch onze zo talrijke goede kathedraalkoren elk hun eigen knapenkoor met zijn eigen dirigent en repertoire. Dit laatste heeft nooit ten nadele van de grote koorliteratuur gewerkt maar integendeel de kwaliteit en de promotie van het knapenkoor erg bevorderd. Misschien zullen, indien wij de knapenkoren weer een eigen bestaansrecht geven, naar het voorbeeld van Norbert Rosseau, onze jonge componisten ook aan deze formatie hun aandacht willen schenken. Eens te meer zal het dan blijken dat ook in dit domein Norbert Rosseau op zijn tijd vooruit was om hierbij de weg te wijzen.