Denkend aan

DENKEND AAN NORBERT ROSSEAU

ADRIAAN MAGERMAN, Dichter

Enkele jaren geleden bracht ik mijn vakantie door in Terracina, een badstadje aan de Italiaanse Riviera, halverwege Rome en Napels. Buiten een paar Duitse, Amerikaanse en Vlaamse toeristen (die ik ontmoette aan een krantenkiosk waar zij om een Vlaams dagblad vroegen), bestond de vakantiebevolking overwegend uit Romeinen en Napolitanen. Er waren een paar merkwaardige beschavings- en kultuurresten te zien, zoals overal in Italië trouwens, die, uiteraard met het kerkhof, druk werden bezocht.

Maar niet ver vandaan lag de abdij van Fossanova, waar Thomas van Aquino geleefd heeft en er zou gestorven zijn, ik ben er niet meer zeker van. Ik heb toch zijn kamer bezocht. Zoals dat meermaals voorkomt in Italië werd de abdij omgevormd tot kultuuroord. Zo heb ik er een optreden meegemaakt van een kamerensemble dat was samengesteld uit leraars van het Conservatorium van Rome. Zij brachten Schubert, het Kwartet in sol, op. posth. 161, en het Forellenkwintet waarbij zij door een Amerikaanse pianiste vervoegd werden.

Het koncert greep plaats in de grote witte refter van de abdij en het publiek bestond uit nette dames en heren, en uit kinderen waarvan sommige op de voetstukken van de zijwaartse kolommen gekropen waren. Het was er zo warm dat de dames onophoudend hun waaier moesten gebruiken. Het koncert begon met bijna een uur vertraging en het publiek moest dan eerst nog luisteren naar een uiteenzetting over het werk van Schubert, die na (te) lange duur werd af-geapplaudisseerd.

Op zeker ogenblik, tijdens de uitvoering van het Forellenkwintet, maakte een knaap zich uit het publiek los, ging ongedwongen tussen de geamuzeerde uitvoerders staan, liep af en toe van de eerste viool naar de piano en zo verder. Ik meende in de knaap Norbert Rosseau te zien. Eerlijk.

Ik had hem toen al leren kennen, hij had van mij enkele gedichten op muziek gezet, o.m. "Impromptu", dat hij de ondertitel "Ode aan Gent" gaf. Hij was immers een musicus die gefascineerd was door het woord, liep voortdurend met teksten rond waarop hij muzikaal improvizeerde. Hij zocht naar wat achter het woord ligt, welke de boodschap er van is, naar de klank die hij aan de betekenis kon meegeven. Want in den beginne was het woord. Het helpt het levensgeheim te onthullen, krijgt het ritme mee dat muziek heet. Maar die muziek moet ontdekt worden.

Ik zie Norbert Rosseau — hij woonde in het schoonste gedeelte van Gent, de Lievekaai — langs zijn bandopnemers terug zoeken naar klanken om ze te breken en te herstellen. Breken en herstellen is kreatief zijn, op het grensgebied van de kennis, waar kunst bevrijdt wat de wetenschap niet heeft kunnen uitdrukken. De muziek streeft daarbij het absolute na, de taal verwijst naar een te ontvluchten of te aanvaarden wereld, de muziek openbaart de werkelijkheid in zijn oorspronkelijke toestand. Dit zei Schopenhauer al, en Nietzsche schreef daarop inhakend zijn "Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik". Er bestaat een tegenstelling tussen de Apollinische kunstenaar die de wereld vanop afstand bekijkt en de Dionysische die één wil worden met al wat leeft en bestaat.

Ik geloof dat Norbert Rosseau die eenheid nastreefde. Hij had in zijn jeugd geen echt tehuis, reisde veel en ging aldus zonder het te weten in op wat Rilke schreef: je moet de hele wereld hebben afgereisd voor het ene gedicht. Hij zette dit gedicht om in muziek, die ook al geen grenzen kent tenzij de grenzen die het levensritme bepalen. Dit waren voor hem gedachten en teksten in alle vormen van poëzie uitgedrukt. Getuige zijn religieuze en profane koorwerken, zijn oratoria en kantates, zijn op muziek gezette gedichten.

Beethoven heeft dertig jaar lang met zijn Negende rondgelopen omdat hij naar een geschikt muzikaal beeld zocht voor de "Ode aan de Vreugde" van Schiller. Ook Norbert Rosseau moet deze kreativiteitsmoeilijkheden gekend hebben. Maar anderzijds zien wij met welk goddelijk gemak hij een bundel van Maurice Carême verklankte, hoe hij als gedegen vakman optrad om muziek te geven zowel aan Italiaanse komedies als aan missen en oratoria. Hij had zin voor groots opgezette stukken, voor drama's en orkestwerken. Maar ook het kleine, het eenvoudige was hem lief.

Ik ben ver van Fossanova afgedwaald. Daar was ook Schubert, en dat is de enige reden niet om daartussen Norbert Rosseau als knaap te zien rondlopen. Van Schubert naar de elektronische muziek ligt een grote afstand, zal wellicht opgemerkt worden. Toch niet. Het experiment ligt steeds aan de basis van de kunst. Maar het woord geven aan de muziek, en omgekeerd, zijn bij beiden zo bepalend dat de vergelijking opgaat.

De andere reden is Italië. Heeft hij ooit een land gekend dat zijn kunst zo heeft gekenmerkt? Hij bracht er zijn knapen- en jeugdjaren door, zijn eerste mannenjaren. Anderen hebben over de invloed van Ottorino Respighi, bij wie hij studeerde, geschreven. Hij bleef kind van de zon, de muziek was zijn woord en gebaar. Ik ben gelukkig hem te hebben gekend. Als hij door Gent liep kwam mijn gedicht "Impromptu" ("Lopen door Gent") hem dikwijls vóór de geest, zegt zijn echtgenote mij nu. Ik ben gelukkig te weten dat hij de tekst ook wel zal gezongen hebben. Want ik houd van zijn muziek.

Lopen door Gent en lopen met de mensen

ik denk aan schoenen aan violen en ik denk en

loop voort lief lief de mens ontmoet de mensen

Wetend dat ergens gras ligt waar de knapen spelen

lopen door de stad kind zonder kinderwereld

ik heb misschien nog dertig maand te leven ...

A. Magerman

67