Biografische nota's

BIOGRAFISCHE NOTA'S OVER NORBERT ROSSEAU

LUC VAN MEERSSCHE, Eindwerk laureaat koorleiding Lemmens Instituut 1984

1. LEVEN

Wanneer men het leven van een toondichter leest, verwacht men bepaalde vaste rubrieken terug te vinden. Naast het onmisbare talent is er de muzikale afkomst, de stu­dies ...

In het leven van Norbert Rosseau stoot men op feiten en gebeurtenissen die zijn levensloop onverwachte wendingen hebben gegeven wat hem tot een "boeiende persoonlijkheid" maakt.

Norbert Rosseau werd geboren te Gent op 11 december 1907 en is er overleden op 1 november 1975. Van zijn ouders (Stella Lussie, pianiste en Max Rosseau, violist maar ook muzikale clown, die allerhande instrumenten bespeelde waaronder de angklung, een Indisch schudinstrument, monochord contrabas, strijkciter en glasharmonika) ontving hij zijn eerste muzieklessen.

Het gezin Rosseau verbleef elk jaar tijdelijk in Kerselare (Oudenaarde) in mei, een maand van bedevaarten, in de voorouderlijke suikerbakkerij, maar leidde ook jarenlang een zwervend bestaan met een lyrisch gezelschap waaraan de vader als elektricien ver­ bonden was en dat vooral in Italië optrad.

In juni 1914 vergezelt de kleine Norbert zijn ouders naar Parijs. De oorlog zou hen gedurende vijf jaar van ons land weghouden. Hierdoor verliep zijn lager onderwijs vrij onregelmatig. Het muziekonderwijs was wel degelijk. Norbert kreeg les van een befaamd zigeunerviolist Piramo en op acht jaar was hij een wonderkind van de viool. Hij wordt dan ook onder de naam Norberto 1° bejubeld en ook in talrijke liefdadigheidsoptredens met eerbewijzen overladen tot na de eerste wereldoorlog.

"Il piccolo celebre violonista, direttore d'orchestra e compositore Norberto Rosseau" ging door als een wonderkind. Iets wat hij later zou wegwuiven als een toevalligheid: "Ik speelde omdat mijn vader mij als kind een viooltje gegeven had in plaats van een tol". (1)

Toen was de tijd gekomen van ernstige studies.

In Italië heeft hij uitmuntende leraars gehad: in 1920 vangt hij de studies van toondichter aan als privaat leerling van Giuseppe Mulè (2). In 1925 wordt Mulè benoemd tot direkteur van het conservatorium "Santa Cecilia" te Rome (3). Rosseau volgt hem als leerling naar deze stad.

Hij begon de studies der Italiaanse letterkunde bij Stefano Gentile, leraar van dramatische kunst aan het conservatorium van Palermo en vervolgt deze bij Mantovani (4).

Hij studeert ook de geschiedenis van de oude muziek volgens de werken van Gevaert (5). Dit was een rechtstreeks gevolg van het feit dat Mulè Rosseau stimuleerde om zich speciaal toe te leggen op polyfonie en koormuziek. De geschriften van Gevaert waren aanwezig in de bibliotheek van het conservatorium in Rome. Rosseau was vlaming en moest dus zeker de rijke traditie van Vlaanderen bestuderen. Vervolgens, altijd als privaat leerling, studeerde hij piano bij Silvestri, leraar aan het conservatorium, orgel met Germani (6), leraar aan de school voor gewijde muziek Sint-Gregorius; fuga bij Dobici (7). In 1929 wordt hij gediplomeerd als komponist in Santa Cecilia en vervolmaakt zich bij Ottorino Respighi (8). Hij doet zijn stage als plaatsvervanger-dirigent aan het Philharmonisch orkest onder leiding van Bernardino Molinari (9) en aan het "Teatro Reale dell'Opera" onder leiding van Gino Marinuzzi (10).

In 1932 werd hij als dienstplichtige opgeroepen in België. Dit werd ook de aanleiding voor zijn ouders om hun zwerversbestaan op te geven en zich definitief terug in België te vestigen.

Rond de jaren 1934 vond men Norbert Rosseau terug in de Gentse universiteitsbibliotheek. Hij studeerde er psychologie en filosofie. Een loopbaan als vioolvirtuoos werd onderbroken in 1940 door een kwetsuur aan de rechterhand, opgelopen in krijgsdienst. Door een verblijf in 1957 in het "Centre des Recherches Radiophoniques" te Parijs leerde hij de konkrete en elektronische muziek kennen. Op 55-jarige leeftijd volgde hij nog cursussen in Darmstadt (11) en op het IPEM te Gent.

Norbert Rosseau mocht verscheidene prijzen in ontvangst nemen.

In 1939 werd zijn symfonisch gedicht "H2O" bekroond op de Internationale komponistenwedstrijd van de Watertentoonstelling te Luik.

In 1957 bekwam zijn "Stabat Mater" voor 6-stemmig a-capellakoor, de prijs van de provincie Oost-Vlaanderen.

In 1962 de prijs van de muziekkritiek voor zijn "Blazerskwintet" vanwege de Staat. Tevens bekomt hij de Koopalprijs (12) in 1964.

Verder werden zijn werken herhaaldelijk uitgevoerd voor de radio en in concertzalen. Zo waren zijn werken o.m. reeds te horen in de VSA, Israël, Italië, Polen en Nederland. Het oeuvre van Norbert Rosseau is samengesteld uit orkestwerken, kamermuziek, oratoria en kantates, orgelmuziek, religieuze en profane koormuziek. Onder muzikaal oogpunt paarde hij de trouw aan de grote tradities met een steeds levendige nieuwsgierigheid, die hem tot de toepassing van al de hedendaagse werkwijzen heeft geleid. Maar dit ontvankelijk eclectisme ging samen met een onafhankelijkheid die hem belet heeft ooit de slaaf te worden van een doctrine. Hij geloofde in een noodzakelijk evenwicht tussen toondichter, vertolker en toehoorder. Ondanks het belang dat hij in formele experimenten stelde, was zijn eerste zorg de uitdrukking.

"Rosseau's kompositiestijl zal onder verschillende gedaanten steeds door een verzoening tussen originaliteit en traditionalisme gekenmerkt blijven. Zijn vroegste belangrijke werken, o.m. "Suite Agreste" en "H2O", verenigen impressionistische en expressionistische stijlelementen in een toonspraak die het raam van de tonaliteit niet te buiten treedt; wanneer hij na W.O. II in aanraking komt met de dodecafonie zal het zijn om twaalftoonreeksen te verzoenen met het thematische denken en een consonante harmonie. Van hier was de stap naar de modale toonspraak slechts gering. En de hierdoor opgeroepen archaïserende sfeer werd nog versterkt door een monofonische stemvoering die in de vroege jaren '60 en vooral in de "Sinfonia Liturgica" haar hoogtepunt kende. De aldus ingetreden vereenvoudiging maakte het Rosseau mogelijk ook muzikaal boeiende werken voor amateur- en kinderkoren te scheppen, en kwam ook de bruikbaarheid ten goede van werken die hij na Vaticanum II komponeerde ten behoeve van de nieuwe liturgie in de Nederlandse (volks)taal. Godsdienstigheid is trouwens een konstante geweest in zijn oeuvre (missen, passies, een Stabat Mater, een Te Deum), naast een milde, soms naïeve humor, geboren uit zin voor het wonderbaarlijke. Beide expressiebronnen zijn verenigd in zijn meest ambitieuze werk: de toonzetting van diverse zangen uit elk van de drie delen van Dante's Divina Commedia" (13).

2. ZIJN KOMPOSITIESTIJL

We kunnen geen bepaalde stijlen verbinden aan bepaalde perioden in zijn leven.

"Ik geloof niet dat er in mijn werk periodisering mogelijk is wat de stijl betreft. Ik zoek gewoon naar wat mij het best lijkt te passen bij wat ik uitdrukken wil. Soms ben ik tegelijk aan verschillende werken bezig, die werden opgezet in een verschillende stijl. Ik heb nooit last om van het ene naar het andere over te gaan" (14).

Toch kunnen we enkele richtingen aanduiden.

2.1. Romantische stijl als logisch verlengstuk voor zijn studies. b.v. "Inferno" en "Het jaar 1000". Hij zegt zelf dat er geen nieuwe inzichten in voorkomen. Toen (1940-43) dacht hij er nog niet aan om op andere wijzen te experimenteren.

2.2. 1947:Een keerpunt

We laten hem zelf aan het woord: "In 1947 kwam het grote keerpunt. Ik moest dan een concerto schrijven voor de radio. Het werk ging mij echter veel te vlot en te gemakkelijk af dan dat het mij voldoening zou schenken. Daarom maakte ik een nieuw werk "Opus 38", dat een echte rebellie betekende tegen alles wat ik voorheen had geleerd. Ik schreef het volledig spontaan, en zonder in het minst acht te slaan op de regels van vroeger. Nadat ik het stuk had afgewerkt, voelde ik mij bevrijd. Toen wou ik het scheuren, maar beraadde mij en toonde het, samen met het bevolen stuk, aan dirigent Franz André. Deze zou nl. het gevraagde koncert uitvoeren. Het resultaat echter was dat reeds veertien dagen nadien "Opus 38" werd gekreëerd, en dat het bevolen werkstuk nog zes maanden op zijn 1ste uitvoering zou mogen wachten" (15).

Opus 38 is dus een mijlpaal geworden in zijn muzikaal leven. Het was niet alleen een volkomen verrassing voor hemzelf maar ook voor zijn ouders, die veel belangstelling bleven tonen voor zijn werk. Bij een analyse achteraf kwam hij zo tot het dodecafonisme.

2.3. Koormuziek in kontakt met de "Schola Cantorum" van de Sint-Baafskathedraal te Gent.

In 1952 werd het vlaamse oratorium "Maria van den Kerselaer", op tekst van Gery Helderenberg (16), het uitgangspunt voor een reeks komposities in dezelfde geest.

- Solemnele Mis (1953) 8-stemmig en contrabassen, opgedragen aan kanunnik Petrus Loontjens (17).

- Missa in honorem Spiritus Sancti (1962) 4-stemmig a-capella, opgedragen aan E.H. Noël Van Wambeke (18)

- Evangelie volgens Johannes (1965), opgedragen aan E.H. Pros Goethals (19). Op Goede Vrijdag wordt het gezongen in de Sint-Baafskathedraal te Gent (20).

- Mis ter ere van de H. Bavo (1965) 5-stemmig a-capella, opgedragen aan kanunnik G. Van Durme (21).

- Het lied van de vriend en zijn wijngaard (Jesaja) (1967) voor E.H. I. De Sutter. Engelse vertaling door P. Goethals.

- Stenen en Brood (1972) op tekst van Albert Boone (22). In opdracht van het A.N.Z. Kantate voor soli, koor, gitaar en slagwerk. Kreatie in Oudenaarde door het Veremanskoor o.l.v. Roger Deruwe.

- Passieverhaal volgens Mattheus (1970-73). Gekreëerd te Gent (1976) in de karmelietenkerk door het Veremanskoor o.l.v. Roger Deruwe (23).

- In 1967 komponeerde Norbert Rosseau een Elektronische Mis voor Hemelvaartsdag. Deze mis, kompleet met Kyrië, Gloria, Introitus, enz ..., heeft hij volledig langs elektro­ akoestische weg samengesteld. Het basismateriaal bestaat uit vervormde bandopnamen van knapenstemmen, van een kristallen beker, maar vooral van neertikkende water­ druppels.

2.4. Elektronische en konkrete muziek (24)

Norbert Rosseau werkte met beide vormen. Hij experimenteerde reeds voor de oorlog toen hij 2 vioolpartijen op één plaat poogde te registreren. Maar toen was dat technisch nog niet te realiseren. Norbert Rosseau heeft elektronische muziek gemaakt als begeleiding bij gedichten van Bertien Buyl (25) en Adriaan Magerman (26).

2.5. Monofone werken

Dit zijn eenstemmige komposities voor groot orkest zonder de minste akkoorden­ klank of meerstemmigheid, waarin het spel tussen spanning en ontspanning uitsluitend van de melodie moet komen.

In een gesprek met Pros Goethals legt hij zelf uit waarom hij deze oude kompositiestijl nieuw leven wou inblazen: "Ik had ergens in een muziekgeschiedenis gelezen dat vanaf de 15e eeuw de zuivere monodie of beter gezegd de monofonie (zoals in het gregoriaans, het volkslied en sommige trouvèreliederen) als expressiemiddel helemaal is verlaten geworden. Want de oude monofonie heeft heerlijke muziek voortgebracht. Een modern komponist beschikt nu over zoveel meer middelen dan zijn kollega's uit de middeleeuwen: meer instrumenten, grotere technische vaardigheid bij koren en solisten, volstrekte onafhankelijkheid van de twaalf tonen. Ik heb geprobeerd de zuivere melodie opnieuw in ere te herstellen, en ik heb dat aangedurfd vanuit het begrijpen van het gregoriaans. In mijn "Sinfonia Liturgica" - mijn tweede symfonie - ben ik zeker geslaagd. Geen enkel akkoord, de enige samenklank is het oktaaf. Het is de enkelvoudige melodie die het allemaal doet, de zang van stemmen en orkest, zonder harmonie. Maar dan een melodie die, gebouwd op intervallen, soms heel breed verloopt over drie tot vier oktaven en zeer verschillend wordt gekleurd door het orkest. Er zijn ook nog vier solisten en een vierstemmig gemengd koor. Zij zingen soms melodieën die aanzetten in de bas, overgenomen worden zonder hiaat door de tenor en de alt, om te eindigen in de heel hoge tessituur van de sopraan. Het is die symfonie die mijn Nederlandse "Passie volgens Johannes" heeft mogelijk gemaakt; een werk voor de liturgie, binnen het bereik van de goede amateur en waarvan ik zeer veel houd" (27).

Norbert Rosseau heeft geëxperimenteerd. Hij zocht aangepaste uitdrukkingsvormen voor hetgeen hij op een muzikale manier wou meedelen. Vond hij geen voldoening in hetgeen hij kende, dan zocht hij naar iets anders.

Hij herbegon herhaaldelijk tot hij de "juiste toon" te pakken had. Daarom verloochende hij nooit vroegere werken. In elke periode van zijn leven trachtte hij eerlijk zijn gedachten op papier te zetten. Belangrijk vond hij ook dat een nieuw werk uitgevoerd werd. Als kontrole. Hij wou uittesten of er een kommunikatie ontstond tussen hem en zijn toehoorders via zijn werk: het noodzakelijk evenwicht tussen toondichter, vertolker en toehoorder.

1) "Harop" 1967, nr. 10: "Ontmoetingen met Vlaamse Komponisten - Norbert Rosseau".

2) Mulè (1885-1951)was direkteur aan het Muziekconservatorium Bellini van Palermo en komponist van de Griekse schouwburg te Syracuse. In 1925 volgt hij Respighi op als direkteur van de "Santa Cecilia".

3) Accademia Nazionale di Santa Cecilia: muziekakademie onder paus Gregorius XIII in 1584 gesticht. Leden waren o.a. Palestrina, Lassus, Alessandro en Domenico Scarlatti. In 1874 richtte zij met subsidies van de staat een muzieklyceum op, dat later staatsconservatorium werd.

4) Mantovani (1864-1932) was professor aan de Universiteit van Rome. Hij was musicoloog. Hij doceerde muziekgeschiedenis en muziekesthetica aan het Liceo Rossini te Pesaro en aan de Santa Cecilia te Rome.

5) Gevaert François-Auguste (1828-1908) was Belgisch komponist en musicoloog. Hij begon als operakomponist maar wijdde zich spoedig geheel aan de muziekwetenschap, op welk terrein hij zeer belangrijk werk verrichtte. In 1871 volgde hij Fétis op als direkteur aan het Brusselse conservatorium.

6) Fernando Germani (1906- ?) was een Italiaans organist-virtuoos. Hij was leerling van o.m. Respighi. In 1935 professor aan het conservatorium van Rome. In 1949 eerste organist van de Sint-Pietersbasiliek.

7) Dobici (1873- ?) Italiaans komponist. In 1910 leraar aan Scuola Sup. di musica sacra te Rome.

8) Respighi (1879-1936). Van 1913-1923: leraar kompositie. Van 1923 tot 1925 direkteur van de Santa Cecilia.

9) Molinari (1880-1952). Sedert 1912 werkzaam aan de Augustusconcerten te Rome en aan het "Teatro Constanzi". Gastdirigent in Europa en Amerika.

10) Marinuzzi (1882-1945).Italiaans dirigent en komponist.

11) West-Duitsland: hier worden jaarlijks in juli-augustus de "Internationale Ferienkurse für Neue Musik" gehouden. Begonnen in 1946.

12) Koopalprijs : Een prijs in de vorm van een reisbeurs, toegekend door de Belgische Staat aan kunstschilders, beeldhouwers, architekten, komponisten en letterkundigen na een jaarlijks gehouden wedstrijd voor elke discipline. De beurzen worden bekostigd met een legaat dat door W.A. Koopal bij testament aan de Belgische Staat werd nagelaten.

13) Uit een "In Memoriam" van Dr Herman Sabbe kort na het overlijden van Norbert Rosseau.

14) Uit "Harop" zie hoger.

15) Uit "Kunst en Kultuur": "Norbert Rosseau" 5 juni 1966, p. 10.

16) E.H. Hubert Buyle (1891-1979), priester-dichter. Vooral bekend om zijn liturgische werken.

17) Petrus Loontjens (1906-1983) was zijn legeraalmoezenier in de 2de linie. Later werd hij lid van het kathedraalkapittel.

18) Noël Van Wambeke (1923-1970)was koorleider van de Schola van 1954 (alleen knapen) tot 1970.

19) Pros Goethals (1923-1981) was koorleider van de Schola van 1970 tot 1981.

20) Zie: berichtenblad VFJK 24-4-1968, Vlaams Muziektijdschrift nr. 2 (1970) en Radio inleiding B.R.T. 3 (Peter Mijlemans, 1-11-1975).

21) Gerard Van Durme (°1904) was leider van de Schola van 1943 tot 1967 en lid van het kathedraalkapittel vanaf 1963.

22) Pater Albert Boone s.j. is ook bekend als Filip Van De Wouwer. Bekend omwille van zijn teksten voor menig volkslied.

23) voor recensies van deze kreatie: zie tijdschriften en dagbladen.

24) Elektronische muziek: bestaat uit klanken die afkomstig zijn van transistoren. Een kompositie met elektronische muziek is een bandmontage rond een thema.

Konkrete muziek wendt alle klanken aan, bv. een vingerknip of het geluid van een lepeltje.

25) Guylaine Albenien Sylvine Vercruysse-Buyl (° 1927 Ledeberg), vlaamse schrijfster. 1970: dichtbundel: "Klokhuisruimte".

26) Adriaan Magerman, vlaams dichter (° 1922, Zottegem). Hij schreef met Albert De Swaef en Frank Meyland onder een kollektieve schuilnaam: Frieda Oosterlinck.

27) Uit "Harop", zie hoger.