Herinneringen

HERINNERINGEN AAN NORBERT ROSSEAU

LUCIEN GOETHALS, Producer BRT-IPEM (Gent), Componist

Van Norbert Rosseau heb ik pas in 1952 via de radio, het toenmalige N.I.R., muziek gehoord. Het was het oratorium „Maria van den Kerselaar". Het werk had mij toen ten zeerste geboeid door zijn expressiviteit en originaliteit. Hier was een componist aan het woord die nieuwe technieken hanteerde en wiens muziek sterk afweek van de toen meer in zwang zijnde neo-klassieke stijl. Iets later heb ik eveneens kennis gemaakt met zijn „Symfonische Stukken", een dynamische compositie vol verrassende wendingen en effekten en van een zeer grote expressiviteit.

De kennismaking met deze werken was voor mij een ontdekking geweest en ik vroeg mij af hoe het kwam dat de naam van Rosseau bijna niet vernoemd werd. Niemand in mijn onmiddellijke omgeving kon mij iets zeggen over deze componist en de meesten hadden nooit een noot muziek van hem gehoord. Toch kon ik achteraf vernemen dat hij lange jaren in Italië geleefd had en dat hij zijn muzikale vorming daar gekregen had. Hij had te Rome aan de „Santa Cecilia" gestudeerd en was daarna ook leerling van Respighi geweest. De algemene mobilisatie had hem daarna terug naar België doen komen. Hij woonde nu te Gent maar niemand scheen zijn adres te kennen.

Als conservatoriumstudent werd ik toen volledig m beslag genomen door mijn muzikale studies en zette zo goed als het kon mijn compositorische pogingen verder. Toch bleef de naam en de muziek van Norbert Rosseau in mijn geheugen hangen.

Eenmaal de muziekstudies achter de rug begonnen echter de problemen van hoe aan een betrekking te geraken om in mijn levensonderhoud te voorzien en tegelijkertijd verder te kunnen componeren. Het was toen een niet gemakkelijke tijd voor de musici en het was niet gemakkelijk werk te vinden in de muzikale sector. Het componeren wou en kon ik niet laten en dit vergemakkelijkte de zaken met. In België is het onmogelijk van de compositie alleen te leven.

Hoe dan ook, de compositie bleef bij mij hoofdzaak. Ik had nu wel een akademische vorming gekregen maar ik voelde zeer sterk de behoefte om daarvan los te komen en nieuwe en meer hedendaagse technieken te leren.

Dit was één van de problemen waarmee mijn vriend en medestudent Stanis Deriemaecker eveneens worstelde. Lange uren en dagen hebben wij daarover gesproken en gediscussieerd, partituren ingekeken en vergeleken, artikels en traktaten gelezen en bestudeerd totdat tenslotte de naam van Rosseau opnieuw ter sprake kwam.

Hij was o.i. de man die ons raad zou kunnen geven en ons de nieuwe technieken leren kennen. Hij was toch één van de weinigen in ons land die in die tijd in zijn composities het dodecafonisch stelsel toepaste en open stond voor nieuwe technieken.

Er was echter maar één probleem: waar hem te vinden ?

Niemand kon ons precies zeggen waar hij woonde. Toch kon iemand ons met relatieve zekerheid zeggen dat hij in Gent woonde, in de omgeving van de Keizer Karelstraat, waarschijnlijk in de Van Eyckstraat. Meer konden wij echter met te weten komen.

Met deze vage gegevens gewapend ben ik op een namiddag van de maand mei 1959 op zoektocht gegaan naar Norbert Rosseau. In de Van Eyckstraat gekomen ben ik een paar winkels binnengestapt en gevraagd waar de componist Norbert Rosseau zou kunnen wonen. Niemand wist echter van een componist die in de Van Eyckstraat zou wonen. Dan heb ik maar geprobeerd bij een paar privé-huizen. Ook hier was het resultaat negatief. Ik stond op het punt het op te geven toen een dame, die mij had zien evolueren in de straat en mij de naam Rosseau had horen vernoemen, vanuit een venster van de eerste verdieping van haar huis mij toeriep dat de Rosseau's naast haar woonden. Ze waren echter op dat ogenblik op hun zomerverblijf te Kerselare.

Ik wist eindelijk waar hij woonde ! Er was wel niemand thuis maar ik had tenminste zijn winterverblijf gevonden en wist dat hij op dat ogenblik te Kerselare te vinden was.

Dit alles heb ik dan aan Stanis Deriemaecker meegedeeld die enkele dagen later naar Kerselare getrokken is en inderdaad daar Norbert Rosseau in levende lijve ontmoet heeft. Naar het schijnt was hij duchtig aan het kraam van „Jan van Gent" „lekkies" aan het bereiden en verkopen.

Stanis heeft hem dan ook gesproken over onze problemen en aspiraties en van ons voornemen om hem te verzoeken ons compositieles te geven, hetgeen hij ook onmiddellijk bereid was te doen. Om er geen gras te laten over groeien werd er dan ook onmiddellijk een datum vastgelegd voor een eerste les. Een eerste les die m de maand juni te Kerselare zelf zou plaats hebben.

Dit betekende dus het einde van onze zoektocht naar Norbert Rosseau en het begin van een nieuwe leerperiode.

Ik herinner mij niet meer welke dag m juni het was toen wij afgesproken hadden voor onze eerste les maar ik weet wel dat het een prachtige dag was. Ik was in de voormiddag bij Stanis afgesproken en we zijn dan m de vroege middag te voet over de velden naar Kerselare getrokken.

Onderweg hebben wij natuurlijk over niets anders gesproken dan over muziek. Onze verwachtingen waren hoog gespannen. Hoe zou hij reageren op hetgeen wij reeds geschreven hadden ? Toch konden wij niet nalaten plannen te maken, ideeën naar voor te brengen, richtingen te bespreken enz.

Ons vertrouwen was echter groot en wij hadden stellig het gevoel dat wij bij iemand gingen die ons nieuwe wegen zou laten kennen, nieuwe mogelijkheden zou geven en nieuwe schrijftechnieken aanleren. Wij waren vol enthousiasme en onze toestand was in harmonie met de ons omringende, in volle bloei zijnde natuur. De lange weg van Nukerke naar Kerselare scheen ons niet lang, integendeel ! We waren er aangekomen bijna zonder dat wij het wisten.

Norbert Rosseau zelf deed open en verwelkomde ons. Hij liet ons binnen in een ruimte vol zwarte potten, tandwielen, riemen en nog een aantal gereedschappen die wij niet onmiddellijk konden thuisbrengen maar die ongetwijfeld dienden om de gekende „lekkies" te bereiden.

De plaats gaf uit op een achtertuin die echter volledig verwilderd was. Tegen het venster stond een tafel met partituren, muziekpapier en een bandopnemer.

Het was dus hier dat wij onze eerste les zouden krijgen. Nu en dan verscheen een vrouw in de tuin die vlug een blik naar binnen wierp en even vlug verdween. Ze had zwarte doordringende ogen en een grote haardos. Ze was een mysterieuze verschijning. Het mysterieuze werd nog geaccentueerd door de verwilderde achtertuin waarin ze evolueerde. Het was de moeder van Norbert Rosseau. Wij hebben haar niet kunnen groeten noch spreken en Rosseau zelf deed alsof hij haar niet bemerkte.

Wij zaten dus in een ruimte die niets had van een plaats waar men gewoonlijk compositieles geeft en toch ging van deze ruimte een fascinerende sfeer uit.

Rosseau was rustig, beheerst maar ook nieuwsgierig en niet zonder een zekere strengheid. Na een aantal vragen beantwoord te hebben vroegen wij hem of hij ons wou inwijden in de dodecafonische en seriële technieken. Hij glimlachte eventjes ironisch en antwoordde: „Ja natuurlijk, het is nu een mode". Hiermee deed hij ons verstaan dat dodecafonie een modeverschijnsel geworden was. Hij had min of meer gelijk. Velen hadden het toen over het twaalftonenstelsel zonder echter goed te weten wat deze techniek eigenlijk inhield. Dit zowel bij de voorstanders als bij de tegenstanders. Nochtans vond hij het noodzakelijk dat wij deze techniek grondig zouden leren kennen, al voegde hij er onmiddellijk aan toe: „ge moet er m maar ge zult er ook terug uit moeten kunnen". Hij was vast de mening toegedaan dat men ook met dodecafonie zoals met gelijk welke andere techniek, m een steriel akademisme kan terecht komen. Een modern klinkend akademisme maar niettemin een steriel akademisme.

Wij overhandigden hem ook enkele van onze partituren die hij rustig en grondig inkeek. Ik moet toegeven dat zijn enthousiasme niet bijster groot te noemen was. Hij vond onze werken wel interessant en gaf wel toe dat ze van een zekere muzikale creativiteit getuigden, maar hij vond ze iets te akademisch naar zijn smaak. Hij had kritiek op het soort ritme dat wij toepasten en dat hij, om zijn eigen woorden te gebruiken, „te Belgisch" vond. Ook de toepassing van zekere contrapuntische procédés zoals fugato's vond geen genade in zijn ogen, al waren deze fugato's gekruid, of beter gezegd, modern-klinkend gemaakt door de dissonanten. Dissonanten die volgens hem maar een soort van valse noten waren. Hij wees ons op de gevaren van de zogenaamde neo-klassieke schrijfwijze. Als een componist niet meer weet wat te schrijven begint hij aan een fuga merkte hij op.

Deze eerste les is dan verder verlopen met het beluisteren en het bespreken van zijn „Symfonische Stukken" (Opus 38). Een compositie die hem zeer nauw aan het hart lag omdat ze een eerste stap betekende naar een meer progressieve schrijfwijze. Hij had zich met dit stuk losgewerkt van een traditionele manier van componeren die hem te eng geworden was. Het was een soort van opstand geweest tegen een traditie, tegen het publiek, maar ook tegen zichzelf. Hij sprak hierover op de meest natuurlijke manier en in volle oprechtheid. Dit was voor ons een enorme les omdat wij ons bewust werden dat ook hij zijn strijd gestreden had en zich had moeten losrukken, niet zonder pijn, van een aantal dingen. Dit gaf ons moed en wij gingen begrijpen dat de problemen en de twijfels die we doormaakten onafscheidelijk verbonden zijn met de akt van het componeren zelf. Dat componeren grote vreugde schenkt maar tegelijkertijd zware offers vraagt.

Deze manier van lesgeven was nu typisch voor de mens Rosseau. Hij sprak ons niet alleen over nieuwe technieken maar ook over de mens die deze nieuwe technieken hanteerde en het waarom daarvan. Hij deed dit niet uit de hoogte, als niet tegen te spreken autoriteit maar op een duidelijke en eenvoudige manier. Hij deed het in een bijna Franciscaanse geest. In feite, zei hij, kan men niet leren componeren. Het enige wat ik kan doen is u mijn opgedane ervaringen overmaken en u enkele praktische wenken geven, meer niet. Dit was vanzelfsprekend ten zeerste overdreven, want wij hebben veel meer dan „enkele wenken" gekregen, maar hij was nu eenmaal zo en hij geloofde wat hij zei.

Heel die zomer zijn we wekelijks bij hem te Kerselare geweest. Wij hebben na de „Symfonische Stukken" zijn oratorium „Maria van den Kerselaar" grondig geanalyseerd en besproken. Hij heeft ons de toegepaste techniek uitgelegd en hoe hij, tijdens het schrijven van dit werk, bepaalde dingen ontdekt heeft. „Maria van den Kerselaar" is het eerste werk waarin hij gedeeltelijk zijn harmonisch dodecafonisch systeem toepast. In feite is het door het schrijven van dit werk dat hij tot de constatatie gekomen is dat het mogelijk is met vier consonante akkoorden de twaalf tonen van de chromatische toonladder te bestrijken en zo onder meer een consonante dodecafomsche orde op te stellen. Een dodecafonie die niet alleen uit dissonerende samenklanken bestaat maar waar ook de consonante drieklank een belangrijke rol gaat spelen. Het is een soort van recuperatie van traditionele elementen in het dodecafonisch stelsel.

Dit systeem heeft hij m al zijn latere werken op diverse wijzen toegepast en uitgebreid.

Na de zomermaanden kwamen de Rosseau's terug naar Gent. Het was dan ook m de Van Eyckstraat dat de lessen verdergezet werden. Wij analyseerden niet alleen zijn werken maar ook die van andere componisten en tegelijkertijd kwamen wij af met nieuwe eigen composities. Het moet gezegd worden dat Rosseau ons volledig vrij liet wat de te componeren stukken betreft en nooit geprobeerd heeft zijn persoonlijke esthetiek op te dringen, zelfs niet zijn eigen systeem.

Tijdens die periode heb ik o.m. mijn 5 Impromptu's voor kamerorkest geschreven, zowat onder zijn supervisie. Herhaalde malen heb ik, ingaande op zijn opmerkingen, fragmenten ervan herschreven. Zwakke plaatsen die ik wel als zodanig aanvoelde maar wat door zijn kritiek bevestigd werd. Hij suggereerde wel een aantal verbeteringen maar hij liet mrj volledig vrij in de keuze ervan. Er waren ook momenten dat onze meningen wat uiteen liepen. Wanneer in een compositie fragmenten of wendingen voorkwamen die niet met zijn smaak overeenstemden, maar die voor mij wel goed waren dan vond hij dat ik absoluut het recht had het onveranderd te laten. Het betrof vanzelfsprekend details van meer esthetische aard en het ging dan niet over evidente technische onhandigheden. Hieruit blijkt dus duidelijk dat zijn manier van lesgeven in geen geval akademisch kan genoemd worden. Bij hem was er geen sprake van opgaven uit te werken of schoolse oefeningen te doen. Dit soort dingen hadden wij reeds te veel tijdens onze conservatoriumtijd gedaan vond hij. Belangrijker nu was daarvan los te komen en onze eigen muzikale taal te vinden en te ontwikkelen.

Stanis Deriemaecker en ik hebben ongeveer een jaar samen de lessen gevolgd. Daarna is Stanis meer en meer in beslag genomen door zijn aktiviteiten als orgelist en is gedeeltelijk bij Rosseau minder frekwent verschenen. Dit tot mijn zeer grote spijt want door die lessen samen te volgen hadden wij ook zeer veel van elkaar geleerd. Het was ook een zeer aangename en rijke periode in mijn leven waaraan ik nog altijd met een zekere weemoed terugdenk. Maar het lot had het nu zo beslist.

Onze wegen zijn dan uit elkaar gegaan.

Ikzelf ben de lessen blijven volgen en mij meer en meer in het componeren gaan vastbijten.

Mijn ambities als uitvoerend musicus waren toen reeds fel geluwd en ten slotte heb ik die toch volledig moeten opgeven om mij bijna uitsluitend aan de compositie te kunnen wijden. Ik was in die tijd ook verplicht links en rechts wat les te geven om in mijn levensonderhoud te voorzien en de resterende tijd wou ik voor de compositie overhouden. Ik was intussen getrouwd en dank zij mijn vrouw die een baan had, konden wij ons boven water houden. Het waren geen gemakkelijke tijden maar jong zijnde zagen we de dingen langs de optimistische kant en wij maakten ons geen zorgen over de toekomst.

Ik heb dan nog een paar jaar regelmatig compositie gevolgd bij Norbert Rosseau. Het laatste jaar heb ik bijna uitsluitend orchestratie bij hem gedaan en enorm veel van hem geleerd op dat gebied. Rosseau was een zeer sterke orchestrator en kon zijn kennis van het orkest op een zeer boeiende manier overbrengen. Eenmaal de leertijd achter de rug zijn wij toch contact blijven houden. Dit gebeurde soms om een nieuwe compositie te laten zien of om een uitvoering te bespreken of simpelweg om mij te informeren over hetgeen hij op dat moment aan het componeren was. Wij zagen elkaar ook regelmatig bij de „Vrienden van de Muziek" die in de „Veneziana" bijeenkwamen.

Toen m 1963 het I.P.E.M. opgericht werd was hij één van de eerste componisten die kwam experimenteren met de nieuwe media, en bij de stichting van de componistengroep „Spectra" was hij eveneens één van de eerste aktieve leden. Zijn leergierigheid was zeer groot en al wat nieuw was trok hem aan en wou hij uitproberen zonder echter zijn eigen muzikale sensibiliteit te verloochenen.

Hij was ook één van de enthousiaste medewerkers aan het internationaal colloquium „De Elektronische Media m de Muziek" in 1964 ingericht door het I.P.E.M. en de groep „Spectra". Hij was m elk opzicht een „open minded" persoonlijkheid en was uitermate gelukkig dat te Gent zoiets ontstaan was als het I.P.E.M. en de groep „Spectra". Toch bleef hij zichzelf en liet zich in geen geval beïnvloeden door verschijnselen die naar zijn mening te tijdsgebonden waren.

In 1965 richtte ik in het I.P.E.M. een kursus elektronische compositie in. Tot mijn grote verbazing was Norbert Rosseau één van de eerste ingeschreven kursisten.

Dit was echter typisch voor de mens en kunstenaar Rosseau. Anderen zouden misschien aarzelen en het niet over hun hart kunnen krijgen om les te gaan volgen bij een oud-leerling. Voor hem scheen dit geen probleem te zijn. Ik geloof dat hij daar niet eens over nagedacht heeft. Hij was geïnteresseerd in de elektronische muziek en liet zich gewoonweg inschrijven en volgde de kursus samen met andere en vooral jongere componisten. Na de eerste les zei hij mij in het bijzijn van de andere kursisten en met een zekere tevredenheid: „eerst zijt gij mijn leerling geweest, nu ben ik op mijn beurt uw leerling geworden".

Hiermee wil ik deze „Herinneringen aan Norbert Rosseau" voorlopig besluiten. Niet dat er niets meer te zeggen valt maar omdat bezigheden van allerlei aard mij niet de tijd gunnen voor het ogenblik om verder te gaan. Ik hoop later uitvoeriger te kunnen spreken over enkele van zijn grotere werken o.a. over het oratorium „Maria van den Kerselaar".

Ik hoop eveneens dat dit boek zal bijdragen tot een beter begrip van de componist en mens Norbert Rosseau. Een componist die ten onrechte te weinig bekendheid geniet in zijn eigen land. Komt dit door het feit dat hij zijn vorming gekregen heeft in het buitenland of is het omdat hij als mens niet tot dat soort behoorde die met hun werk „marchanderen" en overal aanwezig zijn ? Norbert Rosseau heeft een groot oeuvre nagelaten en het is aan ons en de komende generaties om hem de plaats toe te kennen die hem toekomt.

Hijzelf heeft gedaan wat hij moest doen: hij heeft gecomponeerd.