Geboeid door hippies

GEBOEID DOOR HIPPIES EN ... FRANCISCUS

ROGER DERUWE, Dirigent Renaat Veremanskoor Brugge

Een enthousiaste koorvoorzitter kwam mij in het voorjaar van 1972 het goede nieuws vertellen: ons Brugse R. Veremanskoor werd aangesproken om het nieuwe werk te creëren dat geschreven werd in opdracht van het hoofdbestuur van het ANZ: de cantate „Stenen en brood" van Norbert Rosseau!

Dit enthousiasme kon ik aanvankelijk maar moeilijk delen, al loofde ik het initiatief van het ANZ met zijn voornemen om regelmatig aan een vlaams toondichter de opdracht te geven om een werk te componeren voor koor en maximum 5 vokale of instrumentale solisten. Een werk waarvan de inhoud vrij te bepalen was door de componist zelf.

Als eersteling zag zo in 1971 de cantate „Rachel" van Vic Nees het levenslicht. Ik kende de moeilijkheidsgraad ervan en schrok zo terug voor een avontuur met een nieuwe creatie ! Bovendien was de toondichter mij zo goed als onbekend. Slechts eenmaal had ik een schoolkoor geholpen bij het aanleren van een opgelegd lied voor de wedstrijd radio-schoolkoren, een canon van Norbert Rosseau: „de witte hen". Ik hoor ze nog zingen van „kot, kot, kot, ik heb een ei gelegd !" en stelde mij de toondichter vóór als iemand van de jongere generatie. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik voor het eerst aan de rustige, schilderachtige Lievekaai te Gent een wat oudere maar zeer vitale en joviale Norbert Rosseau leerde kennen, een man die je gewoon overrompelde door zijn vriendelijkheid, zijn hartelijkheid, zijn creativiteit en zijn groot meesterschap. Nog steeds onderga ik de speciale sfeer van zijn studeerkamer: het vleugelklavier met de draaistoel, het rijtje opname-apparaten en de hele verzameling banden met eigen opgenomen muziek, het grote oude zakuurwerk en de metronoom in zakuurwerkformaat, de onvergetelijke figuur van de meester zelf en de steeds aanwezige Mw Cornelia Rosseau alles aandachtig mee volgend, mee goedkeurend, mee afkeurend, mee bewonderend, mee genietend.

Maar keren wij terug naar het onderwerp „Stenen en brood" ! Toen Rosseau begin september 1971 de opdracht van het ANZ aanvaardde, was de keuze van het onderwerp hem niet de minste zorg. Korte tijd vooraf had hij een bezoek gebracht aan de beroemde gemeenschap van Taizé en was er onder de indruk gekomen van die grote menigte jongeren, waaronder velen in de zo verguisde slungelige hippie-kledij, die er in alle stilte rust en bezinning kwamen vinden. Sommigen onder hen droegen een lederen koordje om de hals waaraan een steentje hing te bengelen. Dat beeld zal voor Rosseau later gedeeltelijk de aanleiding worden om zijn cantate van een titel te voorzien. Wanneer hij de opdracht van het ANZ kreeg, hoefde hij zich niet lang over een onderwerp te bezinnen: de zo vaak ten onrechte misprezen jeugd die hem in Taizé zo getroffen had met daar tegenover de weelde van de welvaartmaatschappij en vóór en na alles de eeuwige boodschap van geloof en onthechting van Franciscus, de poverello van Assisië. Dit laatste kan zeker geen verbazing wekken daar Rosseau lang in Italië verbleef en er al de heiligdommen van Franciscus had bezocht.

Er diende echter vooreerst een tekst geschreven te worden. Na een gesprek van 5 uur met de componist zette pater Albert Boone zich aan het werk en schreef een van de mooiste teksten uit zijn hele oeuvre. Hoe hij nadien ook op kritiek aandrong, Rosseau was er zó enthousiast over dat hij er geen woord aan gewijzigd wilde zien.

Nadien heeft het de componist toch niet belet om — met behoud van elk woord — de ideeënstruktuur nog eens grondig te herschikken en in overeenstemming te brengen met een geschikte muziekstruktuur. Na 2 maanden voorstudie en 3 maanden uiterste compositiearbeid kwam het werk klaar op 31 maart 1972.

Met de cantate „Stenen en brood" heeft de componist een boodschap willen brengen, de aandacht willen vestigen op verhoudingen en gedragingen die hem zelf zeer bekommerden. Bij het componeren gebruikte hij geen avant-gardistische technieken, wel deze van het genie dat tot volle wasdom gekomen was.

Met de voorhanden zijnde beperkte middelen : koor, 3 soli, gitaar en slagwerk zal het wel niet mogelijk zijn een treffender uitbeelding te geven:

— van een serene Franciscus, die in alle storm rustig blijft en uiteindelijk de juiste weg wijst, gesteund door een ontroerend ,,Altissimo"-koor,

— van de harde, koude zakelijkheid van de welvaartsmens, verpersoonlijkt in „de mijnheer", in een prachtige psychologische uitbeelding van bluf en zelfvoldaanheid,

— van de opstandige jeugd, in de figuur van het radeloze hippie-meisje Ilona, die aanklaagt en nieuw-predikt en zich radeloos aan drugs te buiten gaat. Het is muziek die contesteert, hard en hallucinant.Een spiegel van de angstige opgejaagde hedendaagse mens die zijn heil moet gaan zoeken in de stilte en de bezinning die Franciscus hem voorhoudt.

Met zijn zin voor orde en creativiteit voorzag Rosseau de partituur bij de inleiding van een modelopstelling van koor, soli en instrumenten. Het mocht geen stijf gedoe worden: van de tenor die Franciscus vertolkte verlangde hij een eerder nonchalant, door-de-weeks pakje. „De Mijnheer" (bariton) bijgestaan door het mannenkoor diende al zijn bluf en opschepperij kwijt te geraken in een zwarte shpjas en de sopraan die het hippie-meisje Ilona vertolkte diende een heus hippie-pakje aan te trekken evenals het hele vrouwenkoor. Na de aanvankelijke hilariteit bleek dit achteraf een geniale inval te zijn geweest: alle zangers gingen hun tekst beter beleven en het werk kwam met meer begrip bij het eerst wat verbaasde publiek over.

Toen we na een hartelijke eerste kennismaking, niet zonder het geurende potje koffie van Cornelia, ons voor het eerst over de partituur bogen, werd ik onmiddellijk getroffen door de grote inspiratie die het werk uitstraalde, maar ook beangstigd voor de zware uitvoeringsproblemen die „Stenen en brood" zou eisen. Ik vroeg enkele dagen bedenktijd alvorens de aanbieding om dit werk in te studeren en uit te voeren te aanvaarden. Lag dit werk nog wel in het bereik van een a-capella zingend amateurskoor?

Naarmate ik mij meer in de partituur verdiepte, vergrootte mijn geestdrift voor dit zo prachtig geschreven aktuele werk en de bezieling die bij een paar

partituurlezingen van Rosseau uitstraalde, sloeg helemaal het vuur aan de lont. De koorstudie werd aangevangen met een kapitaal aan goede wil en inzet. De koorleden reageerden zoals voorzien: grote nieuwsgierigheid voor het onbekende, aanvankelijk pret om de ongewone effekten waarvoor ze geplaatst werden : zuchtkoren - parlando's - glissando's, en uitgesproken schrik en zelfs afkeer voor de moeilijke passages en dissonante harmonieën. Deze eerste symptomen verdwenen echter vlug om plaats te maken voor begrip en bewondering, de zwaar gestelde eisen ten spijt. - De creatie van „Stenen en brood" had plaats te Oudenaarde op l februari 1973 en werd meteen door de BRT opgenomen. Andere uitvoeringen volgden: op 4 februari te Grimbergen, te Gentbrugge (20-2), te Brugge (22-2) en te Oostende (26-2).

Eveneens in aanwezigheid van de componist had de laatste uitvoering plaats in de St.-Joriskerk te Amersfoort op l september 1973. Dit werd een heuglijke gebeurtenis want er gebeurden die dag twee merkwaardige dingen. Tijdens het hevige contestatie-koor gingen de hippie-koorleden zich zo echt muzikaal hippie gedragen dat de dirigent alle energie moest aanwenden om het tempo binnen de banen van het aanvaardbare te houden, terwijl Rosseau er met stralende pretoogjes zat van te genieten. Na afloop van het concert werd het hele koor zowaar door hem getrakteerd!

Maar wat later het belangrijkste feit van deze dag zou worden was een eenvoudige, weinig doordachte vraag van mijnentwege: „Mr. Rosseau, we zijn nu al jaren en dagen verplicht naar die, zij het dan enig geniale, passie van J.S. Bach te luisteren. Waarom niet eens een monumentale passie schrijven in onze eigen taal ?" — Tot mijn verbazing vertelde hij mij dat dergelijk idee hem niet vreemd was en dat hij ook op dit gebied reeds bedrijvig was geweest.

(Na de uitvoering van "Stenen en Brood" in de St. Jacobskerk

te Brugge, 22-2-1973)

Een eerste Passie, de Johannespassie, schreef hij in 1964-65 in opdracht van de Gentse Schola Cantorum: een a-capellawerk voor soli en turba-koren. Dit werk, dat reeds talrijke uitvoeringen kende, mag als waardevolle compositie gerust vergeleken worden met de passies van H. Schütz. Welk toeval heeft er voor gezorgd dat juist dit werk zou uitgezonden worden op de BRT, de avond van zijn schielijk overlijden, 1 november 1975?

In 1969 vroeg Schola-leider Noël Van Wambeke hem een gelijkaardig experiment te ondernemen met de tekst van het Mattheuspassieverhaal. Rosseau droomde ervan een integrale koorpassie te schrijven naar het model van de oude polyfonisten zoals L. Lechner, O. Lassus, Chr. Demantius of de meer modernen K. Thomas, H. Distler en E. Pepping. Van Wambeke wilde deze visie wel bijtreden doch verklaarde voor de uitvoering van dergelijk werk niet te kunnen instaan wegens gebrek aan voldoende studietijd. Toen kwam Rosseau op het idee de hele Mattheustekst in afzonderlijke eenheden te verdelen en die te bewerken tot een reeks zelfstandige motetten. Hij gebruikte hierbij echter een niet al te beste vertaling wat mede de oorzaak werd dat alles bleef bij schetsen en proeven, tot hij met de uitvoeringen van „Stenen en brood" het Veremanskoor leerde kennen. Hij was de grote vriend van het Brugse koorgezelschap geworden, werd uitgenodigd op het Ceciliafeest en zou zo waar de hele Italiaanse tekst van O. Vecchi's „L'Amfiparnasso" op band voorlezen toen het koor dit werk in 1974 ging instuderen.

In 1973 had Rosseau een nieuwe betere vertaling in handen gekregen van het Mattheusverhaal. Met de koorklank in de oren en de technische mogelijkheden van het Veremanskoor ging hij opnieuw aan het werk. De componist was op het hoogtepunt van zijn technisch en artistiek kunnen gekomen en liet zich zoals in „Stenen en brood" door geen enkel systeem meer leiden tenzij door de ideeën en de gevoelens van de tekst.

Weerom hadden we het geluk de meester te kunnen volgen in zijn enthousiasme en artistieke vindingrijkheid; hem te bewonderen in zijn technische vaardigheid. Onvergetelijke heerlijke uurtjes werden weerom in de studio doorgebracht met de altijd-belangstellende aanwezigheid van Corneha en de koffie als verpozing ! Helaas ! De uitvoering van de Mattheuspassie was geen happy-end beschoren ! Het Veremanskoor had het in de jaren 1974-75 erg druk met uitvoeringen van Vecchi's „L'Amfiparnasso" en andere, zoals een drie-weken tournee doorheen Zuid-Afrika, waardoor de studie van de Mattheuspassie maar steeds diende verdaagd te worden. Ik hoor Rosseau mij nog een voorzichtig verwijt maken: „een werk dat niet onmiddellijk uitgevoerd wordt, is een verloren werk!" Toen we dan toch met de studie van dit moeilijke a-capellawerk gestart waren, verzocht ik hem ter verademing van het koor en tot vernieuwde tooncontrole voor elk van de 15 delen een kort interludium voor orgel te schrijven, wat hij prompt aanvaardde. Hij voegde er echter ook aan toe: „Je moet je haasten of ik zal het met meer horen !" Had hij een voorgevoel van zijn nakend levenseinde ? Op l november 1975 eindigt plots zijn begenadigd leven zonder dat hij ooit zijn Mattheuspassie heeft mogen aanhoren. De interludia waren nog maar in schets gebracht. Op verzoek van Cornelia zou ik ze afwerken. Ik voelde piëteitsvol (op kleinere schaal) wat Süssmayer moet gevoeld hebben toen hij Mozarts Requiem verder mocht afwerken.

Als een soort In Memoriam had de creatie van de Mattheuspassie plaats te Gent op l april 1976, juist 5 maanden na Rosseau's overlijden. Op 8 april had een uitvoering plaats te Brugge en op 10 april te Watervliet. Op 5 april 1977 werd één van de motetten door het Veremanskoor uitgevoerd tijdens een concert dat door de T.V. uitgezonden werd vanuit het stadhuis te Leuven. Later zou het Antwerpse Bachkoor ook enkele motetten uit deze passie ten uitvoer brengen.

Moge dit werk, liefst in zijn integrale vorm, spoedig de belangstelling krijgen die het terecht verdient!

Na de uitvoering