Caïro

Caïro (Arabisch: القاهرة Al-Qāhira), al-Qahira Egyptisch voor 'de overwinnaar', is de hoofdstad van de Egyptische Arabische Republiek, ligt op de oostoever van de Nijl bij de zuidpunt van de Nijldelta. Groot-Caïro (de stad zelf plus de voorsteden) is een enorme agglomeratie met 6½ miljoen inwoners op een oppervlakte van 500 km2. Het is de grootste stad van Afrika en de Arabische wereld. De goed bewaarde, sfeervolle oude Arabische stad is uitzonderlijk dicht bevolkt. Het zakencentrum aan de oostelijke Nijloever dateert uit de Britse tijd (1882-1922). Buiten de stadskern, gevormd door dit oude en nieuwe centrum samen, liggen de nieuwe woonwijken en industrieterreinen. De industrie heeft een belangrijke plaats in het economische leven van Caïro. Belangrijker voor de werkgelegenheid zijn echter de overheid en de dienstensector. Er heerst een aanzienlijke werkloosheid.

Caïro strekt zich over een afstand van meer dan 10 km uit langs de oostoever van de Nijl, waar deze zich splitst in de Damietta en de Rosetta en de Nijldelta vormt. De stad heeft een zacht en droog klimaat met een gemiddelde temperatuur van 12°C in januari en 29°C in juli; er is weinig wind. Aan de oostkant is de stad afgesloten door het Mokattamgebergte, een zeer bruikbare verdedigingsgordel in het verleden, doch een obstakel voor uitbreiding in het heden. Op de rand van het gebergte staat de citadel (12e eeuw). In de Nijl liggen twee eilanden; via deze eilanden is Caïro door middel van acht bruggen verbonden met de stad El Gizeh (2 mln inwoners) op de westoever van de Nijl.

Caïro is het centrum van Egypte op het terrein van handel en industrie. Hoogovens, chemische, metaal-, voedingsmiddelen- en textielindustrie zijn belangrijke industrietakken. Voorts herbergt de stad veel grote bankinstellingen, de belangrijkste overheidsgebouwen en ambassades. Ze is een verkeersknooppunt met spoor- en waterwegen naar Alexandrië, Port Said en andere centra. Er zijn vier vliegvelden, waaronder het internationale in de voorstad Heliopolis. Bij de zuidelijke voorstad Helwan liggen hoogovens. Veertig percent van de Egyptische industriële werkgelegenheid is in Caïro geconcentreerd en de industrie breidt zich snel uit, vooral in de voorsteden. Er is desondanks niet voldoende werk voor de snel groeiende bevolking; handel en dienstensector zijn overbezet. Caïro is ook bestuurscentrum; er zijn ministeries, andere bestuursinstellingen en ambassades gevestigd, evenals de meeste universiteiten voornamelijk in de nieuwe stad. Een uitzondering hierop vormt de al-Azharuniversiteit. Deze grootste en tevens oudste orthodox-islamitische universiteit ter wereld (gesticht in 972) ligt in Oud-Caïro. De stad is zetel van zowel de patriarch der Kopten als van een aartsbisschop. Toerisme is een belangrijke inkomstenbron; naast de reeds genoemde moskeeën zijn de kaliefen- en Mamloekengraven ten zuiden van de citadel de moeite waard. Wereldberoemd is het Caïromuseum met schatten uit de Egyptische Oudheid. Bij El Gizeh liggen grote piramiden en een sfinx; de ruïnes van het oude Heliopolis en Memphis zijn vanuit Caïro gemakkelijk te bezichtigen.

De stad werd in 640 door de Arabische veldheer Amr ibn al-Aas gesticht onder de naam al-Foestaat, toen deze in naam van kalief Omar Egypte veroverde. Vanuit al-Foestaat werd Noord-Afrika veroverd; hier zetelden de Arabische gouverneurs. De bekendste van hen is Ibn Toeloen, die de naar hem genoemde moskee liet bouwen naar het voorbeeld van die van Samarra in Irak. In 969 veroverde generaal Djawhar vanuit Tunesië al-Foestaat voor de Fatimidendynastie. Uit het vlakbij gestichte legerkamp groeide snel de nieuwe hoofdstad, al-Qahira, die sindsdien de hoofdstad van Egypte is gebleven. Al-Foestaat werd in dit al-Qahira opgenomen. Saladin, de eerste vorst uit de Ajoebidendynastie, liet de stad na 1171 verfraaien en bouwde er muren omheen. Van 1250 tot 1517 regeerden de Mamloekensultans over Egypte. In deze periode bloeide de bouwkunst en werden prachtige moskeeën in Caïro gebouwd. De stad telde toen reeds een 600.000 inwoners, was een der centra van islamitische cultuur en werd gedurende de Late Middeleeuwen een belangrijke overslagplaats in de handel tussen Oost en West. Na de verovering van Egypte door de Ottomaanse Turken, in 1517, kreeg de stad een terugval te verduren. Van 1798 tot 1801 was zij in handen van de Fransen onder Napoleon, maar zij werden verdreven door de Turken en Engelsen. Pas onder het bewind van Mohammad Ali en zijn opvolgers bloeide de stad op. In 1882, tijdens het corrupte bewind van de chedive Ismaïel, wisten de Britten zich van de macht meester te maken. Hierop volgde de aanleg van het Europees geöriënteerde deel van Caïro. In 1922 werd Egypte onafhankelijk. In 1940 telde de stad 2 miljoen inwoners. Vooral sinds de staatsgreep van kolonel Nasser en de zijnen (onder leiding van Naguib) in 1954 is Caïro hoofdstad van de Arabische Liga; als zodanig is de stad een symbool voor de hele Arabische wereld.

Groot-Caïro had in 1985 10 miljoen inw.. De belangrijkste minderheden in deze stad zijn de Grieken, de Syriërs en de Armeniërs. Het uiterlijk en de functiespreiding van de stad dragen - als in zovele steden in de Arabische wereld - een tweeslachtig karakter. De oude stad met nauwe bochtige straten, die zeer goed bewaard is gebleven, ligt in het oosten met bazaars en moskeeën, waaronder de beroemde al-Azharmoskee (973) en de Ibn-Toeloenmoskee (879); verder de citadel en de piramiden en een sfinx op het eiland El Gizeh in de Nijl; graven van de kaliefen en de Mamloeken. Van de oorspronkelijke acht toegangspoorten in de oude stadsmuur staan nog drie overeind. Kenmerkend zijn voorts de soeks, markten die traditionele (kunst)nijverheid en de moderne economie met elkaar verbinden. De nieuwe stad, gebouwd door de Britten, met brede wegen en grote parken, ligt tussen de oude stad en de Nijloever. Het zakencentrum, met veel hoogbouw, ligt rond het Vrijheidsplein (Midaan al-Tahrier). De nieuwe voorsteden, Heliopolis (Masr al-djadida), Choubra en Matari zijn ten noordoosten van Caïro gebouwd, Helwan ligt ten zuiden van de stad. De armere Egyptenaren wonen in de oude stad. Deze is verdeeld in buurten, elk met hun moskeeën, badhuis en markt. De meer welgestelden wonen in de nieuwe stad of in Heliopolis, waar een ondergrondse spoorweg heen leidt. Hoewel de immigratie zeer groot is (twee maal het landelijk gemiddelde), is het opmerkelijk dat van de vorming van sloppenwijken nauwelijks sprake is. Voor een klein deel vindt opvang plaats in de volkswoningbouw in de nieuwe voorsteden; het grootste deel van de bevolkingsgroei wordt echter door reeds in de stad woonachtige dorps- of familiegenoten in Oud-Caïro opgenomen. De bevolkingsdichtheid is in sommige wijken dan ook enorm en bedraagt plaatselijk 140.000 inw./km2. De verwachting is dat het aantal inwoners van Groot-Caïro over enkele jaren 14 miljoen zal bedragen. Het feit dat bevolkingsgroei vooral wordt opgevangen daar waar hun kennissen reeds wonen, en niet daar waar nieuwe industrieën worden gebouwd (de voorsteden Helwan en Choubra), schept grote problemen voor het openbaar vervoer.

© 2016 F.N. Heinsius