De keerzijde, een vorig leven
omdat ik ooit niet anders wist
mijn ogen blind, een dichte mist
totdat de schaduw werd verdreven.
De schaduw van de somberheid
niet weten hoe het verder moet
de twijfel die me wank’len doet
een muur, die licht van donker scheidt.
Hoe kon ik, in mijn ijdel pogen
de stenen uit die muren slaan.
Bevrijd en lichter verdergaan
zo vaak vernederd en bedrogen.
En dan, een visioen van licht
van hoop, van liefde, nieuwe tijd
de toekomst in geborgenheid
een veelbelovend vergezicht.
Christus heeft mij ziend gemaakt
Zijn levenslicht dat mij doet weten
vanaf nu God’s kind te heten
niets heeft mij ooit zo diep geraakt.
Voor altijd is de muur geslecht
het duister doodskleed afgelegd.
In de loop van levensjaren
Is God een milde vriend geworden
Die altijd voor de zwakke kiest
Voor de mens, die nu verliest
Of die verloor, in het verleden
Dat met zich meenam naar het heden
Verdriet dat nooit meer over gaat
Maar zich in alles voelen laat
Als kern, als vuur, dat in je brandt
Dat tintelt, maar soms overmant
Dat je als bloed door’t lichaam stroomt
In beelden komt, wanneer je droomt
Een mens, een kind, geliefd, gekend
Jouw naam danst door herinneringen
Elk noemen vormt weer nieuwe kringen
In’t levend water dat jij bent
Geniet van stilte en van rust
Laat kalmt’en vrede binnenkomen
Vertel de waarheid, zonder schromen
Hoor naar de ander, heel bewust
Spreek niet met verheven stem
Zoals je bent, schiep God zijn kind
Goed als je bent, word je bemind
Jouw talent is groots voor Hem
Bedenk, je hart met smart vervuld
De liefde is de grootste deugd
Verlang niet naar de eeuw’ge jeugd
Word oud met gratie en geduld
Wees sterk van geest bij tegenslagen
En evenwichtig bij verdriet
Wat ook het leven je nog biedt
Open je hart voor wie dat vragen
Geef geen aanstoot, maar geniet
Je mag er zijn, jouw plek is hier
Heb lief en leef en maak plezier
Vergeet daarbij de ander niet
Blijf dromen, tegen alles in
En houd je Godsbeeld overeind
Bedenk dat jij een kind mag zijn
Dat weet, het goede overwint!
Van de geboorte van de mens
die kostbaar is, tot aan zijn dood,
vanuit de warme moederschoot
tot aan het einde, aan de grens
van dat onbekende land,
waar wij op hopen en vertrouwen
door mensenhanden vastgehouden
niets zo belangrijk, als die hand.
De handen die ons zacht ontvangen
als we voor’t eerst het daglicht zien,
die ons opvangen misschien
reiken naar ons, in stil verlangen,
die ons leiden op de weg
naar een zelfstandig mensenleven.
Handen die ons liefde geven,
een handgebaar, dat alles zegt.
Bij welkom, afscheid en ten zegen,
op een schouder, goede moed.
Hand in hand, dan is het goed.
Gods Hand, die leidt, op al je wegen.
Gebruik die goede handen kind
als een grote gave Gods
Wees door jouw handen als een rots
Onwrikbaar trouw en goedgezind.
Wees Gods handen hier op aard
voor hen, aan jouw zorg toevertrouwd.
Waardevol van jong tot oud,
Gods schepping is jouw liefde waard.
Weet je in Gods hand geborgen.
nu ook samen, ga met Hem.
Wees Zijn handen en Zijn stem
Dan zal Hij altijd voor je zorgen.
Om ons heen en heel dichtbij,
altijd nog zo met ons verweven
zijn zij, die in ons verder leven,
geliefden, mensen van voorbij.
Tegen tijd en weten in
trachtten we het tij te keren;
het noodlot dapper af te weren..
Een strijd die je als mens niet wint.
Vast te houden, los te laten,
de vuist in onmacht, wordt de hand
die troost en draagt en die ontvangt
als aardse strijd niet meer mag baten.
Onze geliefden zijn geborgen
mogen we hopen en vertrouwen.
God zal voor altijd van ze houden
en ons omringen met zijn zorgen.
Een traan, zij spiegelt ons verdriet,
verspreidt de stralen van het licht
dat nooit voor het duister zwicht;
God houdt ons vast, verlaat ons niet.
Ach ja, het was een jaar met zorgen
Maar jullie hebben wel gelijk
Wanneer je op ons leven kijkt
Is er steeds weer hoop voor morgen
Wat zijn we rijk in Nederland
Waar iedereen zichzelf mag zijn
Gelijk geslacht? Geen centje pijn!
Heerlijk samen, hand in hand
Een bloemetje, een klein gesprek
Dat kleurt de dag voor iedereen
Een straaltje zon, door wolken heen
Dan blijft ons land een fijne plek
Hoe troostrijk is toch de gedachte
dat wij, zo liefdevol verbonden
met hen die wij niet missen konden,
vertrouwen dat zij op ons wachten.
Niemand heeft het nog gezien
maar in ons hart schreeuwt het gemis.
De wens, dat zij geborgen is,
dat hij die plaats heeft, zo verdiend.
Wij noemen steeds nog alle namen
van mensen die met ons verweven
zo deel uitmaakten van ons leven,
tot zij aan’t aardse einde kwamen.
Het einde wellicht een begin;
geborgen in God’s eeuwig licht.
Een weerzien, heerlijk vergezicht
zoals een vader groet zijn kind.
In die hoop bleven wij achter.
In het verlangen hen te vinden
door ons gemisten en beminden.
Die hoop kan ons verdriet verzachten.
Het beeld van uitgestrekte armen
van hen die wij nog in ons dragen.
In ons hart, in onze vragen,
de warmte, ‘t eindeloos erbarmen
van eeuwige verbondenheid,
van licht en liefde zonder tijd.
Van namen die wij niet vergeten
wij willen ze geborgen weten.
Vandaag sta ik met lege handen
soms voelt het missen als een straf
waarom nam God mijn liefste af
waarom die afgesneden banden..
Maar als ik dan het leven zie
een merel die terug blijft komen,
mijn liefste die verschijnt in dromen
steeds aan mijn zij, bij elke stap..
dan ervaar ik toch de troost
God’s liefde die mij steeds omringt,
in een vogeltje dat zingt,
of in die ene witte roos.
Maar vraag me niet om te vergeten
hoe dierbaar mijn geliefde was.
Haar naam te noemen, wie zij was,
zijn ziel wil ik geborgen weten.
Geborgen in de schoot der aarde
waar wij kunstig zijn geweven
om te sterven en te leven
voor God oneindig groot in waarde.
Leid Heer ook mij, U die mij ziet
omring mij met uw liefd’en trouw
het verdriet is nog zo rauw
neem mijn hand, verlaat me niet.
Dan weet ik, dat u bij mij bent
U Heer, die mijn gemis zo kent.
Onze Vader in de Hemel,
maar waar en wie bent u dan?
Een vrouw, een moeder, vader, man?
verscholen in de sterren-nevels?
Dat Uw naam geheiligd is
wordt ons al eeuwen voorgehouden
betwist in vele kerkgebouwen,
oorlogen, geschiedenis.
En als uw rijk nog komen gaat,
Uw rijk, waar wel Uw wil geschiedt,
Misschien is daar die strijd dan niet
maar vrede, waar U echt voor staat.
Dan stel ik me de hemel voor
waar iedereen te eten heeft,
mens en dier in liefde leeft
En als het kan: een eng’lenkoor!
Waar niemand schuld heeft aan elkaar,
alles vergeten en vergeven.
Waar alle kleuren samenleven,
man en vrouw hetzelfde waard.
Verleiding is verleden, want
iedereen heeft daar genoeg;
de afgunst die de aarde droeg
ligt diep begraven onder’t zand.
Och, in dat hemels vrederijk
heerst de kracht van open handen,
van grenzeloze groene landen,
waar alles voor de liefde wijkt.
Uw toekomst is ons perspectief,
daarom God, heb ik U lief.
Amen