De troostende Engel
De engel sprak tot beide vrouwen
verstild, verdrietig in de hof,
hun ogen van het huilen dof,
hun vrees vervangen door vertrouwen.
De wachters, door de schrik bevangen
hoorden de bijle tijding niet:
dat Jezus 't kille graf verliet.
Ongeloof werd groot verlangen.
De engel, op de steen gezeten
in zijn blinkend wit gewaad
stelde in Jezus' naam een daad,
de vrouwen werden niet vergeten.
Gezanten waren zij, verkozen
Christus levend te aanschouwen.
Van wie zij zo hadden gehouden;
Hij was terug, Hij kwam hen troosten!
De vrouwen werden uitverkoren
te verkondigen: Hij leeft!
Die ons het eeuwig leven geeft
Hij wil voor altijd bij ons horen!
De steen die ons gemoed belast
wordt weggerold, we zijn bevrijd.
Hij heeft ons plekje voorbereid
en houdt ons steeds in liefde vast.
De steen,
Te groot, te zwaar om op te tillen
rust voor het graf, belet nieuw leven;
de weg naar 't licht versperd, verdreven..
De steen, die honger niet kan stillen.
Honger naar Zijn hand die reikt
naar Zijn mensen uitgestoken.
Gekwetst, verdrietig en gebroken
die niet van onze zijde wijkt.
En dan.., die steen, licht als een veer
zo lijkt het, is ineens verdwenen.
Het graf is leeg, Hij is verschenen
Maria sprak: "Rabboeni, Heer!"
Ons ongeloof is soms zo groot
net als in die eerste dagen
toen slechts Zijn volgelingen zagen:
De meester leeft, Hij is niet dood!
Hij die de dood versloeg, verrees
hij neemt de steen van ons gemoed
en rolt hem weg: "Kind, het is goed"
omgeeft ons met Zijn goede Geest.
Draagt ons door 't aardse leven heen
en tilt ons op, net als die steen.