BWV 249 - Kommt, eilet und laufet

tekst

Paasoratorium


Deze uitgebreide cantate voor de eerste paasdag is gebaseerd op hoofdstuk 16 van het Marcusevangelie, over de opstanding van Christus.

In deze cantatedienst hoort u de muziek in de vorm zoals Bach deze maakte in 1735.

Tien jaar eerder had hij namelijk een cantate gecomponeerd ter gelegenheid van de verjaardag van Christian, vorst van Sachsen-Weissenfels: ‘kommt, gehet und eilet’.

In deze wereldlijke cantate snelden de herders toe om aan hun vorst de gelukwensen uit te brengen. Reeds vijf weken na deze gelegenheid werkte Bach deze cantate al om tot de cantate die hij gebruikte voor de paasliturgie.

De oorspronkelijke herders zijn hierbij vervangen door de aanhollende leerlingen die het lege graf komen bekijken. Dit hoort u in de groots opgezette koordelen. In de tussenliggende aria’s en recitatieven vervullen de solisten ook allen een rol uit het verhaal: de sopraan als Maria Jacobi, de alt als Maria Magdalena,(in Bach’s tijd beiden door jongetjes gezongen), Petrus in de tenor- en Johannes in de bassolostem.

Zodoende heeft het gehele werk (vanaf 1735, in deze versie ‘oratorium’ genoemd) een doorgaande handeling. Deze opzet vindt zijn oorsprong in de reeds in de middeleeuwen scenisch opgevoerde paasspelen. Het oratorium wordt geopend met twee instrumentale delen die waarschijnlijk afkomstig zijn uit een symfonie uit Bach’s Kothen tijd.

www.eduardvanhengel.nl/werken/BWV_249