BWV 195 - Dem Gerechten muss das Licht

tekst

De versie van deze huwelijkscantate stamt uit Bach’s laatste levensjaar. Eerdere versies zijn alleen in tekst overgeleverd. He tweede deel na de huwelijksvoltrekking bestond oorspronkelijk uit meerdere delen. Wij kennen daarvan alleen het slotkoraal.

Het feit dat we vandaag een zogenaamde wereldlijke cantate uitvoeren in een kerkdienst mag op het eerste gezicht wat ongewoon lijken. Maar in Bach’s tijd werd deze scheiding veel minder streng gemaakt. De verbinding van het indertijd bedoelde echtpaar zouden we vandaag kunnen toepassen op onze Kloosterkerk met de Bachcantates.

De rijke instrumentatie van de cantate bestaat uit 3 trompetten, pauken, fluiten, hobo’s, strijkorkest en continuo. Daarnaast het solistenkwartet (solo) en het koor (ripieno). Verzen 11 en 12 uit psalm 97 vormen de basis voor het openingsdeel. In de uitbundige coloraturen horen we het licht, de vreugde en de dankbaarheid.

De triolenfiguren van het continuo in het volgende recitatief drukken het ‘Freudenlicht’ beeldend uit.

Deel 3 is de enige aria in deze laatste versie. In een opgewekt dansritme zingt de bas een bij Bach zelden voorkomend ritme afkomstig uit de volksdansmuziek: kort/lang-kort/lang.

In het tweede recitatief spelen de fluiten snelle stijgende en dalende toonladderfiguren. Alsof Bach daarmee de vreugde (stijgend) en de zegen die op het paar neerdaalt wil uitdrukken.

In het volgende deel is voor het gehele orkest, solisten en koor gecomponeerd. De oneindig, grote God wordt hiermee geprezen. Het solistenkwartet wordt wisselt af met het koor. Vandaag het koor-paar Bachkoor en Kamerkoor. Dit alles in de vorm die we ook regelmatig tegenkomen in aria’s: de da capo-vorm. Dat wil zeggen A-B-A, nu dus voor solisten, koor en orkest.

De cantate eindigt met het koraal ‘Nun danket all und bringet Ehr’. Deze tekst klinkt op de melodie van het lied ‘Lobt Gott, ihr Christen alle gleich’. Toepasselijk op de cantatediensten in de Kloosterkerk.

www.eduardvanhengel.nl/werken/BWV_195