BWV 144 - Nimm, was dein ist, und gehe hin


Tijdens het eerste jaar dat Bach werkzaam is in Leipzig componeert hij deze cantate voor zondag septuagesima (70ste dag voor Pasen) met de evangelietekst van Matteüs (20: 7-16) als uitgangspunt (vergelijking met arbeiders in de wijngaard: de laatsten zullen de eersten zijn, en de eersten de laatsten). Op 6 februari 1724 vindt de eerste uitvoering plaats.

In het openingsdeel is de hoofdrol weggelegd voor het koor, de orkestgroepen spelen ‘colla parte’ met de koorstemmen mee, en hebben dus geen zelfstandige rol. De koorstemmen zetten na elkaar in met het thema, zodat we spreken van een fuga. In het thema wordt uitdrukking gegeven aan ‘gehe hin, gehe hin’ door snellere notenwaarden in een stijgende melodie.

Na dit zogenaamde polyfone deel (meerstemmigheid waarbinnen iedere stem even belangrijk is) volgt de alt-aria waarbij juist de bovenstem van het orkest (eerste viool en hobo) de melodie heeft, die later door de alt wordt overgenomen. De overige orkestgroepen hebben een begeleidende functie. Ook de indeling van de muzikale zinnen is overzichtelijk, steeds zinnen van vier maten lang. Dit gecombineerd met een driekwartsmaat geeft de menuetvorm aan.

In het thema wordt het ‘murre nicht’ in een lage, en ‘lieber Christ’ in een hoge ligging gezongen. Hierdoor krijgt het ‘lieber Christ’ meer glans.

De eerste helft van de cantate wordt afgesloten met een koraal, gebaseerd op de eerste strofe van het gelijknamig lied van Samuel Rodigast uit 1675). De koraaltekst komt gedeeltelijk terug aan het slot van het volgende tenorrecitatief. Bach versterkt dit door na een ‘secco’ begin (begeleiding door losse akkoorden), een doorgaande begeleidingslijn in de cello- en orgelpartij te componeren, waardoor het melodische aspect meer aandacht krijgt.

De sopraanaria is als het ware een duet voor hobo d’amore en sopraan, begeleid door basso continuo. Opvallend bij deze aria is dat Bach boven deze aria een tempoaanduiding plaatst (andante), iets dat we bij hoge uitzondering tegenkomen.

De cantate wordt afgesloten met een koraal op de eerste strofe van het kerklied ‘Was mein Gott will, das gscheh allzeit’ uit 1547.

https://www.eduardvanhengel.nl/werken/BWV_144