BWV 112 - Der Herr ist mein getreuer Hirt

tekst

De tekst van deze koraalcantate is gebaseerd op een bewerking van waarschijnlijk de dichter Wolfgang Meuslin (+/- 1530) die psalm 23 als uitgangspunt nam.

In het openingskoor is de vocale koraalzetting ingebed in een concerterende orkestzetting.

Bijzonder in deze cantate is de medewerking van twee hoorns. Zij spelen zelfstandige solopartijen met begeleiding van het strijkorkest, dat wordt versterkt met twee hobo d’amores. De thematiek in de instrumentale tussenspelen is deels afkomstig van de koraalmelodie, maar is ook goeddeels zelfstandig.

Het tweede koraalvers is een aria voor solo hobo d’amore, altsolo en basso continuo. De rollende snelle hobonootjes verbeelden de het verkwikkende water. Het ‘wohlgemute’ geeft Bach weer door de muziek in een galante 6/8-maat te componeren. De aria sluit af met een herhaling (zgn da capo) van de openingssolo van de hobo.

Deel 3 is een origineel deel in de cantate. Het wandelen in de duisternis wordt begeleid door slechts het continuo. Het strijkorkest gaat meedoen als het in de tekst gaat over de gids die ons zal leiden op die duistere weg.

Het strijkorkest zet het volgende vers jubelend in. Een ritmiek gebaseerd op de bourrée-dans, een stralende majeur toonsoort, en een virtuoze vioolpartijvormen de inleiding tot het duet voor tenor en sopraan.

Het slotvers is een eenvoudige koraalzetting voor koor en orkest.

www.eduardvanhengel.nl/werken/BWV_112