Yaga. Oblatie, offer, ceremonie waarbij offergaven worden gepresenteerd. Yajna. Heilig ritueel, offer of ritus. Ook personificatie van rituelen (wanneer met een hoofdletter geschreven). Yajna-Sarathi. De wagenmenner voor het offer, naam voor Agni, de God van het vuur. Yaju. Naam voor Heer Zon in de Yajur-veda. Yajur-veda. Tweede Veda, bestaande uit een verzameling heilige teksten in proza met betrekking tot offers. Yajus-samhitha. Yajur-veda. Samhitha betekent ‘verzameling’. Yama. God van de dood; de dood gepersonifieerd. Yamuna. De heilige rivier ontspringt in het Himalaya-gebergte op een hoogte van 3.000 meter en stroomt 1300 kilometer lang voordat hij zich bij de Ganga voegt. yoga. (a) Vereniging van het individuele zelf of Atma met het Opperwezen of het Universele Zelf; daad van jukken. (b) Spirituele discipline of oefening gericht op beheersing van de zintuigen. (c) Wetenschap van goddelijke gemeenschap. (d) zelfbeheersing. Patanjali’s Yoga-sutra’s definiëren yoga als een reeks van 8 stappen die leiden naar vereniging met God. yuga. Tijdperk of leeftijd. Er is een cyclus van vier yuga's: de Kritha-yuga, Thretha-yuga, Dwapara-yuga en Kali-yuga. Het huidige tijdperk is de Kali-yuga.