Bhagavad Gita
Bhagavad Gita. Letterlijk: Lied van God. Gedeelte van de Mahabharatha dat een dialoog is tussen Arjuna, een van de Pandava-broers, en Krishna. Bhagiratha. Koning van de Zonnedynastie, zoon van Amsuman. Gaf zijn koninkrijk op voor verlichting, maar keerde uiteindelijk terug als koning. Bhaishajya Veda. Een naam voor Atharva-veda. Bharat. Indië; Indisch; afstammeling van koning Bharat, de eerste keizer van India. Bharata. Zoon van Dasharatha en Kaika; broer van Rama. ‘Bharata’ betekent ‘hij die regeert’. Bharatiya. Indiaan, inwoner van het land Bharat (India). bhogya. Voorwerp dat vreugde schenkt. bhoktha. Persoon die geniet. Brahma. De Schepper, de Eerste van de Hindoe Drie-eenheid: Brahma (de Schepper), Vishnu (de Instandhouder) en Siva (de Vernietiger). brahma-charya. Pad naar kennis van Brahman; staat van een ongehuwde religieuze student; eerste levensfase van een brahmaan; spiritueel studententijd. Brahma-kanda. Spirituele fase (van het leven). Ook enkele teksten die zich bezighouden met bijzondere kenmerken van ceremoniële rituelen en uitwerkingen van morele codes. brahmaan. Het Opperwezen, de Absolute Realiteit, de Onpersoonlijke God zonder vorm of eigenschappen. De onveroorzaakte oorzaak van het universum, het bestaan, het absolute bewustzijn-gelukzaligheid (Sat-Chit-Ananda); De eeuwige onveranderlijke werkelijkheid – niet geconditioneerd door tijd, ruimte en causaliteit. Brahmaan. Een deel van elk van de vier Veda's waarin wordt stilgestaan bij de betekenis en het gebruik van mantra's en hymnen bij verschillende offers. Brahma Veda. Een naam voor Atharva-veda. Brahma-vidya. Spiritueel bereiken, kennis van Brahman. Brahma-yajna. Intensieve studie en naleving van de Veda; speciaal dagelijks aanbiddingsritueel gewijd aan de Allerhoogste.