Naar de Barbiesjes gaan

naar Berbice

Beata Louise (Bartje) was 44 jaar en moeder van 4 kinderen, toen zij naar de Barbiesjes ging. Op 20 oktober 1768 vertrok zij met man, kinderen en (schoon-)moeder aan boord van het schip 'De Zeevaart'' vanuit Texel.  Na een onstuimige reis kwamen ze op 24 maart 1769 in de Nederlandse kolonie aan. Beata Louise's man, Stephen Hendrik de la Sablonière was benoemd tot gouverneur van de West-Indische kolonie Berbice.  De nieuwe gouverneur en zijn gezin werden met saluutschoten ontvangen en vervolgens met het koloniejacht van boord gehaald. In fort Nassau stond voor hen een gouverneurshuis klaar. Kort na aankomst werd begonnen aan een lange brief naar huis, naar familie in Kampen.

verblijf in Berbice

In het begin bevalt het uitstekend in Berbice. Ze hebben het geluk te arriveren in de winter, in Berbice het meest gezonde jaargetijde. Het gouverneurshuis ligt aan de rivier, die zo breed is als de Trekvaart bij Kampen. Voor het huis is een plein, vergelijkbaar met De Plantage in Kampen. Aan de overzijde van de rivier staan 11 kanonnen.  Er is een galerij over de gehele breedte van het huis, waar de familie koffie en thee drinkt. Direct rechts, na binnenkomst, ligt het gouvernementskantoor. De kamer er naast wordt gebruikt als school voor de kinderen. Daarachter liggen de keuken en bakkerij. Een van de mooiste kamers, met twee ramen, ziet uit op de rivier en de Lutherse kerk. Verder zijn er gelijkvloers nog een grote slaapkamer en de kamer van (schoon-)moeder. Achter de kamer van (schoon-)moeder staat in een kabinet het klavecimbel. Aan het kabinet grenzen nog de raadkamer en de kamer van de gouverneur.

Het ontbijt bestaat uit brood, boter, kaas , rookvlees, tong en cacao. Bij het middagmaal worden dagelijks verse snijbonen, kropsla, asperges en postelein uit de gouvernementstuin geserveerd. Het wittebrood is er net zo luchtig als in Nederland en goede wijn is er volop. Soep van papegaaien valt goed in de smaak. De kinderen slapen in hangmatten. Het huishouden wordt gedaan door een keukenmeid met zes helpsters, vier dienstmeiden en drie knechts.

Het valt de nieuw aangekomen gouverneursfamilie op dat de Europese ambtenaren en planters rijke, met goud en zilver behangen kleding dragen. De dames zijn gekleed volgens de laatste mode en perfect gecoiffeerd. De tot slaaf gemaakten dragen vrijwel geen kleding en worden goddeloos en wreed behandeld. 

Samen met de eerste brief stuurt mevrouw de la Sablonière twee grote schildpadden, een fles tonkaboontjes, zes koeken chocolade, 160 stuks geconfijte vruchten en lemoensap naar Kampen. Deze moeten verdeeld worden onder haar broers en zussen. 

moordend klimaat

In ''naar de barbiesjes gaan'' leeft de herinnering voort aan de Nederlandse kolonie Berbice. Het klimaat was er ondraaglijk heet en vochtig, kortom moordend. Ook de familie de la Sablonière ondervond dit tijdens hun verblijf in Berbice. Als eerste overleed oudste zoon Jean Joseph in mei 1771, 15 jaar oud. De geboorte van dochter Ephraima Bartha Johanna (Eefje) in juni 1771 zullen de ouders met verwarde gevoelens ondergaan hebben.  (Schoon-)moeder overleed in september 1772, 84 jaar oud. Gouverneur Stephen Hendrik de la Sablonière zelf overleed in juli 1773, slechts 59 jaar. Gevolgd door zijn dochter Fronica Aurelia Elisabeth (Froontje)  in oktober 1773, 15 jaar oud. Mevr. de la Sablonière zeilde met de tweejarige Eefje terug naar Nederland en vestigde zich in 1774 opnieuw in Kampen. Daar werd zij herenigd met haar enig overgebleven zoon Jacobus Johannes Christoffel (Cootje). Als zevenjarige was hij met zijn ouders naar Berbice gegaan, maar keerde drie jaar later voor zijn schoolopleiding naar Kampen terug.  De oudste dochter, Bartha Juliana, was getrouwd met kolonie-ambtenaar en plantagehouder Jan de Vrij Jacobsz. en bleef achter in Berbice. Daar overleed zij in 1784, pas 22 jaar oud. 

Tot de nalatenschap van gouverneur Stephen Hendrik de la Sablonière behoorden o.a. de plantages Maria Agnès, La Prudence (koffie) en Bleyendaal (koffie). Bij de inventarisatie van de plantages in Berbice in 1818 en 1819 bleken Jacobus Johannes Christoffel en Ephraima Bartha Johanna (Eefje) nog steeds eigenaren van deze plantages.

©cultuurZIEN, 2020/23