De familie Sa

Ferdinand Sabé

Het verhaal begint met zeepzieder Ferdinand Sabé, die zich in 1604 met twee zoons in Kampen vestigde. Uiteindelijk breidde de familie zich uit tot acht kinderen, maar met wie Ferdinand was getrouwd valt niet te achterhalen. De familie was in goeden doen en behoorde tot de Kamper notabelen. Oudste zoon Johan was in 1620 voorstander van de armen, broer Jacques vervulde in 1632 de zelfde functie. In 1627 was Johan Sabé weesmeester. Naast het uitbaten van een zeepziederij (vader Ferdinand en zoons Jacques en Petrus), bezat de familie een oliemolen voor de Venepoort (zoon Johan). Ook had de familie belangen in Oldenzaal (vader Ferdinand in 1621), Meppel (zoon Jacques, 1621 en 1623) en Engeland (zoon Peter, 1624). In 1629 verkochten de broers Johan, Jacques en Pieter Sabé een volmolen in Dordrecht. In 1633 was Pieter Sabé naar Amsterdam verhuisd. 

een statenkussen voor Pieter Sabé

Later in de eeuw was kleinzoon Pieter Everhard Sabé (1710-1785) raadslid van Kampen (1746-1785), Statenlid (zes keer in de periode 1750-1783) en gecommitteerde der Admiraliteit voor Overijssel (1777). Het Statenkussen van Pieter Everhard Sabé is bewaard gebleven. Deze kussens leidden een zwervend bestaan, want ze werden meegenomen naar diverse vergaderingen. Daardoor sleten de kussens flink. In het zuinige Kampen werden daarom voor gebruik buiten de Raadzaal eenvoudiger kussens gemaakt.

 Hiernaast een portret van Pieter Everhard Sabé  (collectie VORG).

Sabé en de VOC

In augustus1624, vader Ferdinand is overleden, geven de kinderen Sabé (Johan, Jacques, Susanne, Elisabeht, Judith en Maria, jongste zoon Jacob ontbreekt in de opsomming) een volmacht aan hun broer Peter. Peter Sabé kon daarmee bij kruidenier Peter de Kocker in Amsterdam de hoeveelheid (kruid)nagels opvragen, die hun vader toekwam wegens de jaarlijkse uitdeling van de Oostindische Compagnie. Dit betekent dat vader Ferdinand aandelen van de VOC had gekocht. In 1635 vorderden de erven Sabé het dividend van hun kapitaal van f 3000, - carolusguldens op naam van hun vader. Broer Peter, inmiddels wonend in Amsterdam, werd hiervoor naar de VOCkamer  in Amsterdam gestuurd. 

Bij de boedelscheiding in 1625 blijkt dat jongste broer Jacob Sabé afwezig was en zijn broers en zussen niet weten of hij nog in leven is. Een veel voorkomende formulering in akten uit deze periode en verwijzend naar reizen naar Oost- of West Indie.

In november 1624 werd Jacques Sabé samen met koopman Berent Pareu in Middelburg door Henric Gerritsz Spierlinck uit Kampen gemachtigd om bij de Oostindische compagnie in Zeeland f 103-11-8 carolusguldens te vorderen, die Carst Petersz uit Kampen nog tegoed had. Carts Peters had gediend aan boord van het jacht De Dolfijn.

Sabé en de WIC

In 1627 was Ferdinands oudste zoon Johan Sabé weesmeester in Kampen. Vanuit deze functie machtigde hij Frans Wychersz en Anthoni Lodewycks, koopman in Amsterdam, om bij de bewindhebbers van de Westindische Compagnie twee maand gage te vorderen voor Clas Jansz. uit Kampen, die deze aan de wezen in Kampen had nagelaten.

©cultuurZIEN 2022/23