Het gaat er niet om wat er eerst was, de kip of het ei maar veeleer om de vijg of de wesp. De wederzijdse afhankelijkheid tussen vijgen en wespjes is zo groot dat we wel degelijk kunnen stellen dat er geen rijpe vijgen zouden ontstaan zonder de tussenkomst van de juiste wespjes. Geen probleem voor de evolutiebiologen want het mechanisme dat hier speelt is eenvoudigweg co-evolutie en daarmee is alles gezegd.
Junker en Scherer maken in hun boek 'Evolutie - Het nieuwe studieboek' bij dit toverwoord de volgende bemerking:
Evolutietheoretisch wordt vermoed dat bloem en insect zich in wederzijdse afhankelijkheid hebben ontwikkeld. Dit houdt in dat de bloem op veranderingen van haar bezoeker en de bezoeker op de veranderingen van de bloem door middel van het mechanisme mutatie-selectie "gereageerd" zouden hebben en zo geleidelijk deze overeenkomst tot stand kwam. Bij deze verklaring gaat het echter om een bedachte constructie, waaraan geen verklarende waarnemingsresultaten ten grondslag liggen. De orchissoorten (het voorbeeld in hun boek) vertonen weliswaar een aanmerkelijke variatie; de ontstaanswijze van de wederzijdse aanpassing van bloem en insect door mutatie en selectie is daarmee echter niet verklaard en ook niet onderwerp van waarneming. De synthetische theorie wordt hier niet ondersteund, maar wordt van meet af aan als vooronderstelling in de overweging gebracht. Een waarnemingsfeit is alleen het wederzijds aangepast zijn, niet de ontstaanswijze ervan. Het begrip co-evolutie is een kunstwoord, dat een verklaring voorspiegelt in plaats van er een te leveren. Een genetisch en populatiebiologisch onderbouwd mechanisme voor de ontstaanswijze van zulke wederzijdse afhankelijkheden kan tot nu toe niet aangegeven worden. Dat was echter wel de opdracht van een op waarnemingservaring gefundeerde wetenschap.
Laten we met deze bedenking in gedachte eens kijken hoe sterk het mutualisme tussen de vijgen en hun specifieke wespjes wel is. Vijgen hebben geen uitwendige bloemen maar hun bloemen zitten verborgen in een knop, het syconium. De wespjes worden dus niet naar de bloemen gelokt door bijzondere bloemvormen of aangepaste kleuren. Om de wespjes te lokken maken de vijgenbomen gebruik van specifieke geurstoffen die enkel vrijkomen als er vijgen klaar zijn om bevrucht te worden en die door de wespjes erkend worden als een aanwijzing dat daar de voor hun ontwikkeling noodzakelijke bloempjes aanwezig zijn. Dit is al een eerste stap in dat veronderstelde proces van co-evolutie. De plant heeft een fysiologie die erop gericht is geurstoffen aan te maken terwijl het wespje een structuur bezit die de juiste geur kan herkennen tussen duizenden andere geuren waardoor ze wordt omringd en waar ze geen boodschap aan heeft.
Om van haar geboorteplaats naar te bevruchten bloemen te vliegen leggen deze miniscule vrouwelijke wespjes die maar een 48 uur leven, afstanden af van een tiental km tot meer dan 150 km waarbij deze slechte vliegers zich graag door luchtstromen laten meevoeren. Eenmaal het juiste doel bereikt, kruipt een bevrucht wespenwijfje dat stuifmeel van een andere vijg met zich meedraagt via een nauwe opening,het ostiolum genoemd het syconium binnen. Dit is echter geen gemakkelijke toegang maar een bijzonder nauwe opening tussen de schutbladen.
De vijgwesp heeft echter een lichaamsbouw die aangepast is aan de moeilijk toegankelijke syconia. Haar lichaam en vooral de kop is slank en afgeplat. Opmerkelijk in haar bouw zijn rijen naar achter gerichte tandjes onderaan de kop op aanhangsels van haar kaken (zie afbeelding van de kaken van een Nigeriella-soort) alsook enkele sterke tandjes op haar poten. Door deze structuur zet ze zich vast in de nauwe opening en wordt er verhinderd dat ze terug naar buiten wordt geduwd. Tijdens het moeizame binnendringen verliest ze haar vleugels en dikwijls ook haar voelsprieten die trouwens geen nut meer zullen hebben binnen het syconium. Hier zitten we dan met een volgende stap in het proces van co-evolutie waarbij kaken voorzien worden van aanhangsels met rijen naar achter gerichte tandjes. Genetische mutatie met de juiste selectie om een wespje te voorzien van de nodige structuren om de nauwe toegang tot het syconium binnen te dringen. Toevallig is te mooi om waar te zijn. Een sterk geloof in een onwaarneembare co-evolutie helpt wel om de vooronderstelling te aanvaarden.
Aangezien de wespjes maar een zeer korte levensduur hebben, zou het voor de vijgen binnen een populatie niet bijdragen tot het voortbestaan als alle vijgen op hetzelfde moment ontvankelijk voor bestuiving zouden zijn. Indien alle vijgen synchroon in de bestuivingsfase zouden komen dan zou dit het uitsterven betekenen van zowel de vijgen als de wespen. Vandaar dat binnen een populatie van eenzelfde soort vijg er achtereenvolgens in de tijd de verschillende bomen ontvankelijk zijn voor bestuiving. Welk mechanisme verantwoordelijk is voor deze ontwikkeling in de tijd, is niet gekend maar deze bijzondere interactie is wel essentieel voor het voortbestaan. Ook dit facet van co-evolutie kunnen we alleen maar vaststellen maar niet verklaren.