Na Mostaganem te hebben verlaten bereikten we op 21 november Ardrossan in Schotland, even ten zuidwesten van Glasgow, na eerst Belfast te hebben aangedaan, om rollen plaatstaal te laden voor de Italiaanse auto industrie. We hadden een nieuwe eerste stuurman gekregen, die constant zeeziek was en het zelfs presteerde zijn kunstgebit in de wc te kotsen en kwijt te raken.
De kapitein was niet aan boord maar in Belfast achter gebleven, hij zou zich in Ardrossan weer bij ons voegen. Onze eerste stuurman nam de honneurs zo lang waar. Bij Ardrossan aangekomen stond onze kapitein op de pier te wachten, maar het woei zo hard dat het niet verantwoord was de haven binnen te lopen. In plaats daarvan zochten en vonden we een oppertje bij het eiland "Aran” dicht onder de kust, wat te dichtbij volgens onze smaak.
De 2de stond met de bootsman op het voorschip bij de ankerwinch en de eerste stuurman en ik op de brug. Het zicht was slecht als gevolg van de mist. De 2de waarschuwde nog, dat we te dicht bij de oever kwamen, maar onze eerste stuurman zette toch even door, voordat hij me het bevel gaf de telegraaf op vol vermogen achteruit te zetten. Dat was de reden dat we ietwat te dicht onder de oever voor anker kwamen.
Ardrossan, Scotland Ardrossan, harbour entrance
De volgende dag liepen we Ardrossan binnen. Die zelfde avond, als gast bij onze plaatselijke agent, hoorden we van de moord op president Kennedy. Ardrossan is daardoor in mijn geheugen gegrift gebleven. Onze eerste stuurman, die wel eens over een “wreed” schip had gelezen, besloot in al zijn wijsheid ook wat rollen staal op de tussendekken te stuwen. Omdat ze aardig zwaar waren, konden dat er maar een paar zijn. Door het geringe aantal had hij ze aan de zijkanten van het ruim vast laten zetten, zodanig dat, wanneer ze loskwamen, door de houten luiken van het tussendek in het onderruim zouden vallen.
En dat gebeurde ook, toen we eenmaal open zee bereikten en in een storm terecht kwamen. Eerst waren het maar een paar rollen die aan de zwier gingen, later volgden er meer. De matrozen onder leiding van de kapitein, probeerden die nacht de monsters nog te vangen en vast te zetten, maar uiteindelijk werd het te riskant en gaf hij het bevel de ruimen te verlaten en de op hol geslagen rollen aan de natuur over te laten. Deze maakte daar korte metten mee, door het hele zwikkie door de houten luiken van de tussendekken in het onderruim te laten vallen.
Bij iedere rol die naar beneden lazerde, maakten we een paar graden meer slagzij. Uiteindelijk eindigden we met een slagzij die ons in staat stelde over de muren te lopen. In mijn “onschuld” belde ik m'n “meidje” nog, die als telefoniste op het hoofdkantoor van de PTT in Amsterdam, werkte. Dat was gemakkelijk voor mij, ik hoefde aan Scheveningen Radio maar een dienstlijntje te vragen en ik kon dan kosteloos uren met haar bellen. Ik vertelde haar in geuren en kleuren over onze belevenissen en dat we op weg waren naar Dublin in Ierland, waar de lading weer op zijn plaats zou worden gezet.
In Dublin kwam een soort “scheepvaart inspectie” aan boord, meen ik, om de oorzaak van het verschuiven van onze lading te achterhalen. Toen de luiken open gingen, leek het inderdaad of er een bom in ontploft was; rollen staal lagen uitgerold als “spaghetti” over de lading in het onderruim. Het was één grote klerezooi, waar de Ierse bootwerkers orde in moesten scheppen. Ik moest intussen voor de kapitein en zijn gezelschap zonder tikfouten het verslag van onze belevenissen op de Ierse Zee overtypen. Na dit korte “intermezzo” in Dublin vervolgden we op 28 november onze reis naar Genua, waar we de 7de december aankwamen.