Spierstelsel antwoorden

  1. Waar of vals

            • Dwarsgestreepte spieren kan je macroscopische herkennen aan de afwisselende kleur.

            • vals

            • De wand van de ureters bestaat onder andere uit willekeurig spierweefsel.

            • vals

            • In de blaas boven de mucosa bevinden zich verschillende lagen glad spierweefsel.

            • waar

            • Spiercellen behoren histologisch tot het steunweefsel.

            • vals

            • Het myocard, middelste en dikste laag bestaat uit onwillekeurig dwarsgestreept spierweefsel.

            • waar

            • Venen bevatten geen spierweefsel.

            • vals

            • De media van de grote lichaamsslagader bestaat uit glad elastisch spierweefsel.

            • waar

            • De trachea is een holle buis die bestaat uit kraakbeenringen en niet uit glad spierweefsel.

            • vals

            • De bronchiolen bestaan enkel uit glad spierweefsel.

            • waar

            • De spieren die zich bij gewrichten bevinden versterken de verbinding.

            • waar

            • Meestal geeft men I.M. in de musculus quadriceps femoris.

            • vals

            • De achillespees is een pees van de musculus gastrocnemius.

            • waar

            • De patella zit in de aanhechtingspees van de musculus quadriceps brachii

            • vals

            • De musculus quadriceps femoris hecht aan op het distaal deel van de tibia.

            • vals

            • De musculus gastrocnemius zit aan de achterzijde van het dijbeen.

            • vals

            • Hoe groot de kracht van een spier is wordt bepaald door het aantal spiervezels die tegelijk actief zijn.

            • waar

            • Het diafragma is de belangrijkste ademhalingsspier.

            • waar

            • Een fascie bestaat uit steunweefsel.

            • waar

  2. In welke laag van de huid kan je spiertjes terugvinden die aan de haren vastzitten? Zijn dit willekeurige of onwillekeurige spieren?
    in de dermis, dit zijn onwillekeurige spieren

  3. Wat gebeurt er als de spiertjes in de huid samentrekken? Waarom en wanneer kan dit gebeuren? Zijn dit gladde of dwarsgestreepte spieren?
    Je haren komen recht te staan, je krijgt kippevel.
    Het verhoogt de warmte-isolerende werking van de huid. (De lucht die tussen de haren zit wordt vastgehouden.)
    gladde

  4. Uit welk soort spierweefsel bestaat de tong?
    willekeurig spierweefsel

  5. Wat is de functie van de tong?
    kauwen, slikken, proeven, mond en gebit reinigen, spreken

  6. De oesophagus bestaat o.a. uit spierweefsel. In welke laag treft men dit weefsel aan? Welke spieren zijn het? Worden ze bezenuwd door het willekeurig of door het onwillekeurig zenuwstelsel?
    3° laag, tussen submucosa (2°laag) en serosa (4° laag)
    kring -en lengtespieren
    Ze zijn bezenuwd door het onwillekeurig zenuwstelsel.

  7. Het rectum bevat 2 sluitspieren. Welke spieren waren dit?
    binnenste sfincter = onwillekeurig, buitenste sfincter = willekeurig

  8. Hoe noemen de 4 spieren die helpen bij de inspiratie. Bespreek taalkundig.
    diafragma of middenrif,
    de musculi intercostalae externi, uitwendige tussenribspieren
    musculus pectoralis major, grote borstspier
    musculus pectoralis minor, kleine borstspier
    dia= doorheen, musculus = spier, inter = tussen, costa = rib, extern = uitwendig, pectus (L) = borst, major = groot, minor = klein

  9. Wanneer gaat expiratie niet vanzelf? Wie helpt dan mee?
    bij vernauwde luchtwegen, de abdominale spieren (= buikspieren) en musculi intercostalae interni

  10. Waaruit bestaat het actief en passief bewegingsstelsel?
    Het actief bewegingsstelsel bestaat uit spieren, pezen en ligamenten (vb kruisbanden)
    Het passief bewegingsstelsel bestaat uit botten en gewrichten

  11. Geef de naam van de 3 soorten spierweefsel. Illustreer met een voorbeeld. Geef ook aan hoe deze spieren bezenuwd zijn.
    dwarsgestreept spierweefsel: biceps en triceps; bezenuwd door het willekeurig zenuwstelsel
    glad spierweefsel: rond de ureters en bronchiolen; bezenuwd door het onwillekeurig zenuwstelsel
    harspierweefsel; bezenuwd door het onwillekeurig zenuwstelsel

  12. Waaruit bestaat de oorsprong en de aanhechting van de biceps?
    uit pezen (collageen bindweefsel, niet elastisch-sterk weefsel)

  13. Wat ligt er tussen de pezen van de quadriceps?
    Tussen de pezen van de vierhoofdige dijspier liggen vier spierbuiken.

  14. Uit wat zijn de spierbuiken van de triceps brachii opgebouwd?
    Spierbuiken zijn opgebouwd uit een aantal spierbundels. Spierbundels zijn opgebouwd uit spiervezels.

  15. Wat zijn skeletspieren? Waarom noemt men skeletspieren dwarsgestreepte spieren?
    skeletspieren zijn willekeurige spieren (vastgehecht aan het skelet), onder de microscoop ziet men afwisselend licht en donkere gebieden.

  16. Is de musculus deltoïdeus een skeletspier? Leg uit waarom?
    ja, je kan hem met je wil besturen, hij hangt via pezen vast aan clavicula en scapula (oorsprong) en proximaal deel van de humerus (aanhechting), onder de de microscoop ziet men afwisselend licht en donkere gebieden

  17. Wat is het verschil tussen de oorsprong en de aanhechting van een spier?
    De oorsprong is het deel waar de spier aan vast zit, de aanhechting is het deel dat de spier kan doen bewegen.

  18. Leg (+taalkundig) uit en illustreer met een voorbeeld: spieratrofie.
    Spieratrofie is een vermindering van volume, en kracht van een spier. a = geen, trofie = voeding
    vb na 6 weken gips (inactiviteit van de spier) zijn de spieren dunnen en zwakker

  19. Leg (+taalkundig) uit en illustreer met een voorbeeld: spierhypertrofie.
    Spierhypertrofie is een vermeerdering van volume, en kracht van een spier. hyper = veel, trofie = voeding
    vb na training (vb fitnes) zijn de spieren dikker en sterker

  20. Wat betekent schede?
    vagina (letterlijk: omhulsel)

  21. Hoe noemt men de bindweefselschede rond een spierbundels in de spierbuiken van de musculus quadriceps femoris?
    fascie

  22. Hoe noemt men een spiervezel in een spierbundel in een spierbuik van de musculus triceps brachii?
    een fibril

  23. Hoe noemt men het contactpunt tussen een zenuw en een spiervezel?
    het motorisch eindplaatje

  24. Geef en bespreek de eigenschappen, het uitzicht, de bewegingsmogelijkheden en de fysiologie van gladde en dwarsgestreepte spieren. Noteer je antwoord in 2 kolommen.

              • gladde spieren

              • dwarsgestreepte spieren

              • Uitzicht

              • geen dwarse strepen

              • spierbuiken, spierbundels, spiervezels

              • fascie rond spierbundels

              • begin en einde: pezen
                onder de microscoop: strepen

              • Eigenschappen

              • onvermoeibaar, langzaam, onwillekeurig (= o.i.v. autonoom zenuwstelsel)

              • vermoeibaar, snel, willekeurig, motorische eindplaat

              • Bewegingsmogelijkheden

              • peristaltiek, contracties

              • flexoren, extensoren, abductoren, adductoren, exoratatoren, endorotatoren

              • Fysiologie

              • prikkelbaar via autonoom zenuwstelsel of hormonenhuishouding

              • samentrekbaar, contractie
                elastisch
                steeds zekere tonus

              • prikkelbaar via de motorische zenuw of zonder impuls van de hersenen

              • samentrekbaar, contractie

              • elastisch

              • steeds zekere tonus

  25. Bespreek de cardiale spier soort, eigenschappen.
    onwillekeurig spierweefsel = dezelfde eigenschappen als gladde spieren, uitzicht dwarsgestreepte spieren

  26. Geef de medische term

      • grote borstspier musculus pectoralis major

      • deltaspier musculus deltoïdeus

      • kleine borstspier musculus pectoralis minor

      • kleermakersspier musculus sartorius

      • uitwendige tussenribspiere musculi intercostales externi

      • borstbeen-sleutelbeen-tepelspier musculus sternocleidomastoideus

      • inwendige tussenribspieren musculi intercostales interni

      • brede rugspier musculus latissimus dorsi

      • monnikskapspier musculus trapezius

      • 2 koppige armspier musculus biceps brachii

  27. Geef en bespreek de belangrijkste ademhalingsspier. (naam, oorsprong en aanhechting, kenmerken, functie)
    diafragma of middenrif, scheidt thorax en abdomen t.h.v. L1, caudaal sternum en onderste ribben, peesplaat met dunne platte spierplaat omheen, 3 openingen; voor aorta VCI, oesophagus, F: inspiratie, buikpers

  28. Geef en bespreek 3 spieren waar I.M. inspuitingen mogen toegediend worden.
    Geef de naam, de oorsprong, de aanhechting, de kenmerken en de functie van die spier.
    Gebruik steeds de medische term. Zet bij elke medische term de Nederlandse term tussen haakjes.
    musculus gluteus maximus, grote bilspier, O: buitenzijde os ileum (darmbeen), A: proximale deel femur (dijbeen), K: de spier waarop we zitten, F: extensie van de dij, exorotatie, adductie en abductie.
    musculus deltoïdeus, deltaspier, O: scapula (schouderblad) en clavicula (sleutelbeen), A: humerus: opperarmbeen, K:spier waar vaak vaccins worden toegediend, F: abductie van de arm
    musculus quadriceps femoris (grote bilspier, O: os coxae (heupbeen) proximale deel ven het femur dijbeen), A: tibia (scheenbeen), K , aanhechtingspees bevat de patella, F: flexor heup, extensor knie

  29. Geef 1 voorbeeld van een abductor, en leg uit waarom. Geef 1 voorbeeld van een adductor, en leg uit waarom.
    musculus deltoïdeus; zijwaarts heffen van van de arm tot horizontaal
    musculus pectoralis major; trekt de arm naar het lichaam toe.

  30. Wat is een pees? Geef de naam van de pees bekend vanuit een godenverhaal? Van welke spier is deze pees? (naam, oorsprong en aanhechting, kenmerken, functie)
    een pees is een uiteinde van een spier vastgehecht aan een bot, vb achillespees van de tweelingkuitspier (musculus gastrocnemius) is vast aan de calcaneus of hielbeen, oorsprong femur, functie voet buigen richting zool en knie plooien.

  31. Leg uit en bespreek: "De musculus quadriceps femoris is een extensor en een flexor" .
    Geef ook de naam en de soort van de beenverbindingen die voorkomen in je antwoord.
    Geef ook de naam, de oorsprong, de aanhechting, de kenmerken en de functie van die spier.
    Gebruik steeds de medische term. Zet bij elke medische term de Nederlandse term tussen haakjes.
    naam: vierhoofdige dijspier
    oorsprong: heup en proximaal (het meest dichtbije) deel femur (dijbeen)
    aanhechting: proximaal deel tibia (scheenbeen)
    kenmerken: de pees aan de tibia (spaakbeen) bevat de patella (knieschijf), de spier mag gebruikt worden voor intramusculaire inspuitingen.
    functie: flexie (buigen) van het heupgewricht (=kogelgewricht), en extensie (strekken) van het kniegewricht (scharniergewricht)

  32. Hoe noemt men de verbinding tussen een spier en een bot? Uit welk weefsel bestaat deze verbinding?
    pees
    stevig bindweefsel; collagene vezels

  33. Over welk begrip spreken we? "een samenstel van door bindweefsel verbonden cellen die in staat zijn tot uitgebreide en sterke samentrekking (= contractie)"
    spier of musculus

  34. Leg uit en bespreek: "De musculus gastrocnemius overspant 2 gewrichten en heeft één insertiepees (aanhechtingspees)".
    Geef ook de naam en de soort van de beenverbindingen die voorkomen in je antwoord.
    Geef ook de naam, de oorsprong, de aanhechting, de kenmerken en de functie van die spier.
    Gebruik steeds de medische term. Zet bij elke medische term de Nederlandse term tussen haakjes.
    naam: tweelingkuitspier
    oorsprong: distale (verste) deel femur (dijbeen)
    aanhechting: os calcaneus (hielbeen)
    kenmerken: de insertiepees of aanhechtingspees waarvan sprake noemen we ook de achillespees, bi-articulaire spier
    functie: flexie (buigen) van het kniegewricht (scharniergewricht), zoolwaarts buigen van de voet, de spier overspant dus het knie en enkelgewricht (= eigewricht)

  35. Welke spier werkt indien ik op mijn tenen wil staan? (= optillen hielen)
    musculus gastrocnemius

  36. Hoe noemen we de spieren die bij aangespannen de plasbuis en de anus en (bij vrouwen) de schede afsluiten?
    bekkenbodemspieren

  37. Op welke grote sterke vierhoekige spier zitten we?
    Geef ook de naam en de soort van de beenverbindingen die voorkomen in je antwoord.
    Geef ook de naam, de oorsprong, de aanhechting, de kenmerken en de functie van die spier.
    Gebruik steeds de medische term. Zet bij elke medische term de Nederlandse term tussen haakjes.
    musculus gluteus maximus, grote bilspier, O: pelvis (bekken), buitenzijde ileum (darmbeen), A: proximaal (het meest dichtbije) deel femur (dijbeen), K: meest geschikt voor I.M. inspuitingen, F: extensor (strekker) dij, adductor (= naar het lichaam toe) (en abductor of van het lichaam weg) en exorotator (naar buiten draaien dij)

  38. Welke spier wordt gebruikt om het lichaam uit zittende positie op te heffen?
    musculus gluteus maximus

  39. Met welke spier trek je je schouders op?
    musculus trapezius (monnikskapspier)

  40. Welke spier verbindt het borstbeen met het sleutelbeen en zit vast aan het achterhoofdsbeen (mastoid)?
    musculus sternocleidomastoideus

  41. Geef en bespreek 4 thoracale spieren.
    Geef de naam, de oorsprong (O), de aanhechting (A), de kenmerken (K) en de functie (F) van die spier.
    musculus pectoralis major, grote borstspier
    O: sternum (borstbeen), kraakbenig deel 6 eerste ribben (costae), mediaal gedeelte clavicula (sleutelbeen)
    A: proximaal deel van de humerus (opperarmbeen)
    K: veel geoefend door bodybuilders
    F: adductie arm en hulpademhalingsspier
    musculus pectoralis minor, kleine borstspier
    O: benig deel rib 3 tot 5 (costae)
    A: scapula (schouder)
    K: zit onder de grote borstspier
    F: trekt clavicula (sleutelbeen) en scapula (schouderblad) naar beneden, trekt ribben omhoog en hulpademhalingsspier
    musculus intercostales externi, uitwendige tussenribspieren
    O: benig deel ribben
    A: benig deel ribben
    F: inademingspieren
    musculus intercostales interni, inwendige tussenribspieren
    O: kraakbenig deel van de ribben en ventraal benig deel
    A: kraakbenig deel van de ribben en ventraal benig deel
    F: uitademingspieren

  42. Geef en bespreek 2 abdominale spieren.
    Geef de naam, de oorsprong (O), de aanhechting (A), de kenmerken (K) en de functie (F) van die spier.
    musculus rectus abdominis, rechte buikspier
    O: sternum (borstbeen)
    A: os pubis (schaambeen)
    K: 4 tot 5 dlen met linea alba (verticale bindweefselband in het midden)
    F: voorover buigen, achteroverkantelen bekken, hulp bij extra diepe uitademing, buikpers (vb bij defaeceren)
    diafragma, middenrif
    O: sternum (borstbeen), onderste cotae (ribben), lumbale wervel, L1
    K: peesblad met dunne spierplaat, koepelvormig met bolle zijde naar boven, met openingen voor aorta, VCI en oesophagus
    F: thorax vergroten bij inspiratie, buikpers

  43. Bespreek de bekkenbodemspieren.
    Geef de naam, de oorsprong (O), de aanhechting (A), de kenmerken (K) en de functie (F) van die spier.
    De
    bekkenbodemspieren bestaan uit 2 delen:
    een achterste deel rond de anus? de grootste spier is de musculus levator ani (anusopheffer)
    een voorste deel rond de urethra & vagina
    O & A: tussen het os pubis (schaambeen) en het os ischii (zitbeen)
    K: zeer belangrijk i.v.m. incontinentie na bevalling
    F: werkt mee met de buikpers, draagt het gewicht van de bekkeningewanden (de blaas, de endeldarm en de baarmoeder), werkt mee bij de sluiting van het rectum (endeldarm)

  44. Bespreek de spieren van de arm.
    Geef de naam, de oorsprong (O), de aanhechting (A), de kenmerken (K) en de functie (F) van die spier.
    Gebruik steeds de medische term. Zet bij elke medische term de Nederlandse term tussen haakjes.
    musculus biceps brachii, tweehoofdige armspier
    O: scapula (schouderblad)
    A: proximaal deel van de radius (spaakbeen)
    F: flexor arm
    K: de antagonist van de triceps
    musculus triceps brachii: driekoppige armspier
    O: scapula en proximaal deel van de humerus
    A: olecranon (haakvormig uitsteeksel)
    F: extensor van de arm (strekspier)
    K: de antagonist van de biceps
    musculus deltoïdeus, deltaspier
    O: scapula (schouderblad) en clavicula (sleutelbeen)
    A: humerus: opperarmbeen
    K: spier waar vaak vaccins worden toegediend
    F: abductie van de arm

  45. Geef en bespreek 3 bil- of beenspieren.
    Geef de naam, de oorsprong (O), de aanhechting (A), de kenmerken (K) en de functie (F) van die spier.
    musculus gluteus maximus, grote bilspier,
    O: buitenzijde os ileum (darmbeen)
    A: proximale deel femur (dijbeen)
    K: de spier waarop we zitten, meest gebruikte spier voor I.M.-inspuitingen
    F: extensie van de dij, exorotatie, adductie en abductie.
    musculus quadriceps femoris, vierhoofdige dijspier
    O: heup en proximaal (het meest dichtbije) deel femur (dijbeen)
    A: proximaal deel tibia (scheenbeen)
    K: de pees aan de tibia (spaakbeen) bevat de patella (knieschijf), de spier mag gebruikt worden voor intramusculaire inspuitingen
    F: flexie (buigen) van het heupgewricht (=kogelgewricht), en extensie (strekken) van het kniegewricht (scharniergewricht)
    musculus gastrocnemius, tweelingkuitspier
    O: distale (verste) deel femur (dijbeen)
    A: os calcaneus (hielbeen)
    K: de insertiepees of aanhechtingspees waarvan sprake noemen we ook de achillespees
    F: flexie (buigen) van het kniegewricht (scharniergewricht), zoolwaarts buigen van de voet, de spier overspant dus het knie en enkelgewricht (= eigewricht)

  46. Waardoor wordt de bodem van de thorax gevormd?
    diafragma of middenrif

  47. Waardoor wordt de bodem van het abdomen gevormd?
    bekkenbodemspieren met o.a. musculus levator ani

  48. "De langste spier in ons lichaam ligt in de dij; het is de kleermakersspier, zo genoemd omdat hij een rol speelt bij het als kleermaker met gekruiste benen zitten." Geef de medische term.
    musculus sartorius

  49. Vul aan:
    De ..................... en ................... van de bovenarm buigen en strekken de ellebogen.
    Het is bekend dat skeletspieren samentrekken op bevel van de hersenen door te reageren op signalen via zogenaamde ‘..................................' zenuwen die via de hersenstam en het ruggenmerg met de spiervezels in contact staan.
    biceps, triceps, motorische

  50. Hoe noemt men de contactplaats tussen zenuw en skeletspier?
    motorisch eindplaatje

  51. Leg taalkundig uit: myoom.
    my, myo = spier
    oom = gezwel
    spiergezwel vb vleesboom in de baarmoeder

  52. Vul aan

        • bi twee

        • antagonisten tegenwerkers

        • ileum drambeen

        • tri drie

        • extensor strekspier

        • craniaal naar het hoofd toe

        • quad vier

        • flexor buiger

        • mediaal richting middellijn

        • musculus spier

        • sternum bortstbeen

        • musculi spieren

        • clavicula sleutelbeen

        • delta driehoek

        • ventraal voorkant

        • brachii van de arm

        • anterior voorkant

        • rectus recht

        • dorsaal achterkant

        • pectus borst

        • posterior achterkant

        • synergisten samenwerkers

        • max groot

  53. Kan jij leven zonder spieren?
    neen, het hart is een spier, ...

  54. Leg uit: "Spieren maken spijsvertering en uitscheiding van afvalstoffen mogelijk."
    Het spijsverteringsstelsel en het uitscheidingsstelsel maakt gebruik van glad spierweefsel ten behoeve van de peristaltiek. Samen met een willekeurige sfincter kan je stoelgang en urine ophouden.

  55. Leg uit. "Spieren houden je skelet bijeen."
    Ligamenten en pezen aan de uiteinden van de spieren liggen om de gewrichten heen houden ze bij elkaar.

  56. Waar ligt de musculus frontalis? Wat kan je er mee doen?
    De musculus frontalis ligt boven op het os frontale (frontale schedelbot). Je kan er je wenkbrauwen mee optrekken.

  57. Leg uit: "De musculus sternocleidomastoïdeus is de antagonist van de musculus trapezius." Illustreer met een voorbeeld.
    De scheve halsspier is de tegenwerker van de monnikskapspier. Met de scheve halsspier kan je je hoofd naar beneden buigen, met de monnikskapspier kan je je hoofd terug optillen en naar de lucht kijken.

  58. Geef 2 spieren die het hoofd met de romp verbinden.
    musculus sternocleidomastoïdeus (scheve halsspier), musculus trapezius (monnikskapsspier)

  59. Welke beenderen verbindt de musculus pectoralis major?
    clavicula, sternum, costae en humerus

  60. Welke beenderen verbindt de musculus deltoïdeus?
    scapula, clavicula en humerus

  61. Vul aan. De hamstrings (musculus biceps femoris, musculus semitendinosus en de musculus semimembranosus) zijn een spiergroep antagonisten van de ................................................. (aan de voorkant van de dij)
    mm quadriceps femoris (vierhoofdige dijspier)

  62. Ik heb reeds 2 dagen nekpijn lateraal links. De pijn gaat tot in mijn schouder. De derde dag kan ik niet meer uit mijn bed langs de linkerkant. Ik moet op handen en voeten via de rechterkant van mijn bed opstaan. Ik krijg mijn kleren niet meer aan zonder hulp.
    Ik ga naar de huisarts met de wagen. Dit gaat zeer moeilijk want ik kan mijn hoofd niet meer draaien, dus zie ik niet goed of er auto's afkomen.
    De arts vertelt me dat ik lijd aan het trapeziussyndroom of het schevehalssyndroom. Op een briefje voor de kinesist schrijft hij: C3-C4 neuralgie. Op een briefje voor de apotheker schrijft hij 2 x 1 Lyotab Feldene met het eten.
    Zoek op het internet de Nederlandse term voor musculus trapezius.
    monnikskapspier
    Wat betekent neuralgie?
    algie=pijn, neur=m.b.t. de zenuwen

  63. Geef de Nederlandse termen voor musculus trapezius en lateraal?
    monnikskapspier, langs de zijkant,

  64. Geef de medische term voor doornuitsteeksel, schouderblad, sleutelbeen.
    processus spinosus, scapula, clavicula

  65. Wat betekent C1-T12?
    eerste cervicale wervel tot 12° thoracale wervel

  66. Is kalium een mineraal?

  67. Is kalium belangrijk in de spierwerking?

    • ja, kalium is belangrijk voor spiercontracties, prikkelgeleiding evenals de bloeddruk

    • bron