ifv categorieën

ICF 1: Nauwgezetheid

Kwaliteit van het eindproduct voldoende?

Iemand die heel nauwgezet werkt, maar hierdoor een heel laag tempo heeft, scoort goed op 'nauwgezetheid' maar lager op 'werktempo' (ICF 43).

ICF 2: Psychische stabiliteit

Let op: hanteren van stress valt hier niet onder, zie daarvoor ICF 20.

Met psychische stabiliteit refereren we naar 'het ZIJN'. De copingstijl (ICF 38) gaat over 'het DOEN'.

ICF 2: Psychische stabiliteit / ICF 20: Omgaan met stress

Psychische stabiliteit is een functie, het is iets dat 'vast' zit in de persoon zelf, het is een eigenschap van die persoon. Functies zijn eerder constante factoren, die ook aanwezig zijn, los van de context waarin iemand zich bevindt.

Omgaan met stress valt onder activiteiten en participatie. Het staat dan ook sterk in relatie met de context waarin iemand zich bevindt. Het wordt sterk beïnvloed door bijvoorbeeld crisissituaties.

ICF 4: Betrouwbaarheid

    • op tijd komen valt ook onder deze categorie

    • Als persoon afspraken niet na komt omdat hij ze niet begrijpt/de gevolgen er niet van inschat omwille van beperkte mentale capaciteiten dan scoor je dit als 'een probleem'.

    • Eén van de richtlijnen van ICF is dat je niet moet zoeken naar oorzaken. Indien klant zijn afspraken niet nakomt, moet je dit toch scoren als 'licht probleem'. De oorzaak hiervan, zijn mentale beperkte capaciteiten, mag je toch niet meetellen. Je weet ook niet hoe betrouwbaar hij zou zijn met normale mentale capaciteiten. Uitkomst is dat hij niet betrouwbaar is.

    • Categorie betrouwbaarheid gaat over attitude. Belangrijk is dat er een check gebeurt of iemand zich correct aan de afspraken houdt (bv. rond ziekte), eerlijk is, voor fouten uitkomt, ... . Dus indien iemand vaak ziek is en correct verwittigd, is er geen probleem. Stel dat er vermoedens zijn dat de klant niet altijd echt ziek is, dit een beetje uitspeelt, ziek belt als er problemen zijn op het werk, ... dus eigenlijk ziek valt zonder echt ziek te zijn, dan kan je wel een probleem scoren. Maar als er geen vermoedens zijn dat zaken niet correct zijn, kan je hier geen probleem scoren.

ICF 6: Hunkering

Hunkering staat voor de dringende behoefte om stoffen te nuttigen, inclusief verslavende producten.

Het is niet de 'zwaarte' van het middel dat telt, maar wel de invloed op het functioneren.

Bijvoorbeeld: een kettingroker kan zwaarder gescoord worden dan een occasionele coke-gebruiker indien dit een grotere impact heeft op het dagelijks functioneren.

ICF 8: Inschikkelijkheid

    • Ook de mate waarin je je inschikkelijk opstelt en de invloed dat dit heeft op het samen aan een taak werken.

    • Dit kan soms ook samenhangen met de motivatie van een klant. Indien en motivatieprobleem zich ook uit in problemen qua inschikkelijkheid, dan scoor je dit zowel op de ICF-categorie 'Inschikkelijkheid' als 'Motivatie' (ICF 5).

ICF 10: Tijdsmanagement

Gaat voornamelijk over het bewustzijn van de beschikbare tijd en het gepast indelen van die tijd.

ICF 11: Cognitieve flexibiliteit

Opgelet: de gedragsindicatoren heel goed lezen want deze functie kan heel ruim geïnterpreteerd worden.

ICF 12: Inzicht

Opgelet: men bedoelt geen inzicht op kennisniveau (bijvoorbeeld: inzicht hoe een machine functioneert) maar wel zelfinzicht.

ICF 13: Algemeen fysiek uithoudingsvermogen

Bijvoorbeeld: klant zegt dat hij door zijn maagproblematiek geen zwaar fysiek werk aan kan. Dit is echt psychosomatisch. Hoe ga je hier mee om? Scoor je dit als 'een probleem' gezien dit subjectief is? Of eerder 'geen probleem'?

Indien onvoldoende objectieve gegevens heeft, scoor je dit niet als 'een probleem'. Je kan dit wel als een probleem scoren bij 'Pijngewaarwording' (IDF 14) en 'Medische factoren' (ICF 40).

ICF 14: Pijngewaarwording / ICF 40: Medische factoren

Pijngewaarwording en medische factoren zijn niet hetzelfde. Het kan dat een klant medische factoren aangeeft, maar hier geen last van ervaart (en dus geen probleem heeft bij pijngewaarwording). Een andere klant kan hetzelfde medische probleem aankaarten, maar hier wel last van ervaren.

ICF 15: Ontwikkelen van vaardigheden / ICF 11: Cognitieve flexibiliteit

Ontwikkelen van vaardigheden en cognitieve flexibiliteit zijn niet hetzelfde. Het is niet omdat iemand moeite heeft met nieuwe of onverwachte situaties, dat deze persoon geen nieuwe vaardigheden kan aanleren (en omgekeerd).

ICF 16: Toepassen van kennis

Bijvoorbeeld: een blinde persoon kan niet vlot lezen en schrijven (ook al kan hij braille, niet alles in de maatschappij is braille), kan/dient dit dan gescoord te worden?

We scoren dit hier als 'een probleem'. We denken de hulpmiddelen weg en bovendien functioneert de persoon ook mét hulpmiddel niet hetzelfde als iemand zonder beperking.

ICF 19: Besluiten nemen / ICF 18: Oplossen van problemen

    • Besluiten nemen en oplossen van problemen lijken dicht bij elkaar te staan, waardoor hier veel verwarring rond ontstaat.

    • Als we het in 'mensentaal' (dus niet ICF) hebben over 'een probleem oplossen' dan hebben we het eigenlijk over een gans proces dat iemand doorloopt: een situatie opmerken, ervaren dat er zich een probleem voordoet, verschillende oplossingsstrategieën naast elkaar leggen, kiezen voor één bepaalde strategie, deze strategie in uitvoering brengen, ... .

    • Dit voorlaatste, namelijk 'het kiezen van één bepaalde strategie' gaat in ICF over besluiten nemen. Al de rest gaat over oplossen van problemen.

    • Niet iedereen die problemen kan oplossen, kan besluiten nemen.

    • Bijvoorbeeld: Jan is de eeuwige twijfelaar. Hij ziet problemen wel en denkt wel na over oplossingen maar hij kan geen knopen doorhakken. Als de begeleider voor hem de keuze maakt, voert hij deze correct uit.

    • Jan heeft het moeilijk met besluiten nemen, niet met het oplossen van problemen.

ICF 20: Omgaan met stress

Je zenuwachtig voelen kan normaal zijn bij het uitvoeren van een nieuwe taak maar niet in die mate dat ze je hinderen in het uitvoeren van die taak.

ICF 23: Zorgdragen voor eigen gezondheid

Bijvoorbeeld: klant zorgt ervoor dat hij gezond eet. Hij moet niet zelf koken, hij zorgt dat hij gezond eten krijgt. Elke dag gaan eten kan ook evenwichtig zijn, of elke dag bij zijn moeder gaan eten die evenwichtig kookt. Hoe de moeder dat zelf ervaart, scoren we niet.

ICF 26: Economische zelfredzaamheid

Lees hierbij goed de definitie in het indiceringsinstrument.

Bijvoorbeeld: een klant die thuis woont met wachtuitkering waarbij ouders alles betalen. Je scoort dit niet als een probleem. De persoon kan immers terugvallen op zijn netwerk en heeft voldoende financiële middelen om rond te komen. Je scoort dit pas als een probleem wanneer een pas afgestudeerde met een wachtuitkering alleen woont, huur moet betalen en dergelijke en hierdoor het financieel erg moeilijk heeft.

ICF 27: Sociale activiteiten

Als de klant geen sociale contacten heeft, of maar zeer beperkt, maar geen nood ervaart aan meer contacten, dan is dit 'geen probleem'.

ICF 28-29-30-31-32: Ondersteuning door ...

    • Belangrijk om steeds de invloed van de omgeving op het functioneren te bekijken. Dit zijn omgevingsfactoren, dus die zit niet in het functioneren van de persoon zelf (functies en anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie).

    • Als er geen netwerk is en de werkzoekende vindt dit geen probleem, dan is er geen probleem. Indien dit wel een probleem is, dan komt dit terug in het functioneren van de persoon.

    • Bijvoorbeeld: betrokkene heeft geen persoonlijk netwerk. Hij ervaart dit als geen probleem. Toch ervaar je als begeleider dat een netwerk het functioneren van deze persoon zou opkrikken (bijvoorbeeld: door de persoon te brengen naar een afspraak).

    • Je scoort bij omgevingsfactoren 'geen probleem'. Op mobiliteit is dit wel een probleem.

    • Als je geen collega's hebt, scoor je dit als 'geen probleem'. Echter, indien je weet dat bij jouw werkzoekende een tewerkstelling vroeger altijd moeilijke liep omwille van collega's, kan je dit hier ook wel als 'een probleem' scoren.

    • Indien je wel collega's hebt, maar je hebt er geen binding mee (bijvoorbeeld je werkt in arbeidzorg en hebt zwakkere collega's), wanneer dit geen negatieve invloed heeft op je welbevinden en handelen, scoor je 'geen probleem'.

ICF 35: Werkervaring

    • Dit gaat enkel over betaalde arbeid, onder een arbeidscontract.

    • Arbeidszorg zien we als 'ondersteuning en relaties met andere dienstverleners (ICF 32)'.

    • De duurtijd van de werkloosheid wordt gezien als de volledige inactiviteitsduur. De duur van de afwezigheid van de arbeidsmarkt (bevallingsrust, ziekte, ...) tellen dan ook mee als periode van inactiviteit.

    • De reconstructie van het werkverleden is geen vertrouwelijke informatie en kan dan ook in Mijn Loopbaan weggeschreven worden.

ICF 36: Opleiding

Bij twijfel, plaats dan de relevantie van het diploma in het sterkste licht.

ICF 37: Gezinslast

Je kijkt hierbij naar de verwachte scoring bij tewerkstelling.

Bijvoorbeeld: een alleenstaande moeder met twee kinderen. Nu ze werkloos is vormt dit geen probleem. Indien dit bij tewerkstelling wel een probleem zou vormen, dan scoor je dit als 'een probleem'.

ICF 38: Copingstijl

Dit gaat over wat iemand doet om actief om te gaan met zijn situatie.

Bijvoorbeeld: door te gaan boksen, door een begeleider te bellen, ... .

ICF 39: Kennis van de Nederlandse taal

Plat dialect spreken, hoe scoor je dat? Als 'geen probleem', tenzij uit voorgaande tewerkstellingen of stages bleek dat dit wel degelijk een probleem vormde.

Indien de klant wel kennis heeft van de Nederlandse taal maar erg stottert of mompelt en daardoor onverstaanbaar dan scoor je dit als 'een probleem' aangezien de persoon een probleem heeft in het gebruik van de taal.