STARTER
Taalvariatie ontstaat om de eenvoudige reden dat verschillende mensen natuurlijk een verschillend taaltje spreken, afhankelijk van hun plaats, leeftijd, geslacht, opleidingsachtergrond, job enzovoort. We focussen ons eerst op de regionale taalvariatie. (dialect, regiolect, tussentaal, standaardtaal). Naast deze vorm van taalvariatie is er ook de sociale taalvariatie (sociolect en ideolect) en de situationele taalvariatie (register en pragmatiek)
Ga na het filmpje van Man over woord bekeken te hebben naar de onderstaande dialecttest van de Atlas van de Nederlandse taal en doe de dialecttest.
OPDRACHT 1
Wat is een dialect? Wat zijn dialectgebieden? Om deze vragen te beantwoorden raadpleeg je best https://www.dialectloket.be/tekst/dialectologie/wat-zijn-dialecten/
Met welke vooroordelen kampen dialecten zoal? Geef er minstens 3.
OPDRACHT 2
Het Nederlands in België kent vier dialectgebieden. Ze worden afgebeeld dialectkaart. Er zijn verscheiden vormen van dialectenkaarten, waaronder stempelkaarten en isoglossenkaarten.
Hieronder zie je de stempelkaart met de regionale synoniemen voor het werkwoord ‘snoepen’. Bestudeer de kaart en vul de tabel aan.
meest gebruikte woord over heel Vlaanderen
meest gebruikte woordin West- en Oost-Vlaanderen
meest gebruikte woord nabij de Duitse grens
meest gebruikte woord in centraal België
Bestudeer de onderstaande isoglossenkaart en kom tot vaststellingen a.d.h.v. deze richtvragen:
Wat valt je op aan deze kaart wanneer je kijkt naar de landsgrenzen?
Wat betekent de zwarte lijn en wat betekent de rode lijn?
Wat zijn de gearceerde gebieden? Zijn ze alledrie min of meer identiek?
Tot slot nog twee kaarten: een isoglossenkaart van het woord 'kruiwagen' en een stempelkaart van het woord 'schommel'.
OPDRACHT 3
Je krijgt dit hoofdstuk te lezen uit de Atlas van de Nederlandse taal. Neem de informatie vlot door en bedenk samen met je buur drie uitdagende inhoudsvragen, waarvan je de allerbeste hier post op Mentimeter. (ga naar www.menti.com en gebruikde code 6578 8709) Zodra iedereen een bijdrage heeft gedaan, ga je aan de slag en beantwoord je eveneens met je buur de verzamelde vragen van de hele groep.
OPDRACHT 4
Lees en verwerk de bovenstaande bron over het terraslandschap en beantwoord nadien de vragen.
theorie
Waarom spreken dialectologen precies van een 'terraslandschap'?
Wat is de historische verklaring voor het terraslandschap in de regio Vlaanderen?
Welke geografische barrière speelde een belangrijke rol in de vorming van het terraslandschap? Waarom hoeft dit niet te verbazen, denk je?
praktijk
Wat valt op wanneer je het verloop van het umlautgebruik bekijkt van links (lijn 1) naar rechts (lijn 5)?
Je tongval verraadt je herkomst: elk dialect heeft typische klanken, woorden, en uitdrukkingen en zelf een eigen grammatica. Hier volgen telkens een paar kenmerken die eigen zijn aan de meeste dialecten uit de vier grote dialectgroepen - niet elk kenmerk wordt dus gedeeld door alle dialecten uit het West-Vlaamse, Oost-Vlaamse, Brabantse of Limburgse dialectgebied. (naar: Atlas van de Nederlandse taal)
OPDRACHT 5
Maak groepjes van vier leerlingen. Elke leerling bestudeert één van de vier volgende bronnen (zie onder) en schematiseert wat de typerende kenmerken zijn van de aansluitende dialectgroep. Nadien leg je alle informatie van de experten samen in een complementaire groepswerkfase.
Verdeel de groep in 4; kies elks één dialectgroep
Bekijk individueel het aansluitende filmpje.
Raadpleeg de aansluitende bron (1, 2, 3 of 4) en schematiseer de belangrijkste informatie. Werktijd 10'
Wissel informatie uit onder de 4 expertisegroepjes en vul de relevante informatie aan in jouw notities. Werk in 4 kolommen.
Maak tot slot samen de volgende online oefening.
BRON 1
Hoe herken ik een
West-Vlaming?
BRON 2
Hoe herken ik een
Oost-Vlaming?
BRON 3
Hoe herken ik een
Brabander?
BRON 4
Hoe herken ik een
Limburger?
https://onderwijs.hetarchief.be/item/3j39051z6m
Sven de Leijer geeft enkele voorbeelden van het Kempisch dialect aan de hand van fragmenten uit het programma 'De Kemping' met Tijs Vanneste.
KENNEN/KUNNEN?
- Je weet wat een dialect is. Je kent de begrippen isoglosse, taalgrens, umlaut, diftong, elisie.
- Je weet met welke vooroordelen dialecten te kampen hebben.
- Je kan de soorten dialectkaarten benoemen, deze lezen en ook interpreteren.
- Je kan de Mentimetervragen van de eerste twee bladzijden van de handout samenvatten.
- Je kent de vier dialectgroepen in Vlaanderen.
- Je kent de theorie van het terraslandschap.
- Je kan de antwoorden geven bij alle opdrachten in dit leerstofonderdeel.
- Je kan van elk van de vier dialectgroepen twee duidelijke, onderscheidende kenmerken opsommen.
- Je kan voorbeelden van dialecten (gesproken en op papier) identificeren en er typische kenmerken van benoemen.
- Je kan ter voorbereiding deze zelftest maken.
(deze tekst hoef je niet te kennen voor je eindproef)
https://onderwijs.hetarchief.be/item/1v5bc7hq1q
Kan een dialect ervoor zorgen of iemand wél of niet wordt aangenomen voor een job? In Groot-Brittannië voelt bijna een op vijf zich gediscrimineerd op basis van hun dialect. Dit fenomeen heet accent bias. In het duidingsprogramma De Afspraak wordt de vraag gesteld of accent bias ook voorkomt bij ons. Professor arbeidseconomie Stijn Baert en taalwetenschapper Stef Grondelaers beantwoorden deze vraag.
Ga naar onderdeel 1.1.4 - Samenvatten en schematiseren en maak daar de schematiseeroefening. De inhoud van de tekstbijlage (en van jouw samenvatting) is leerstof.
Hieronder vind je het bronnenmateriaal en een verbetersuggestie.