Elk verhaal wordt opgebouwd uit diverse elementen en de keuze voor bepaalde aspecten bepaalt wat voor verhaal(genre) je uiteindelijk krijgt. Een auteur zal dus zeker twee keer nadenken over bijvoorbeeld de keuze voor een bepaald vertelperspectief, net zoals een narratologische opbouw of structuur niet geheel toevallig ontstaat. Zulke factoren noemen we verhaalaspecten. Deze aspecten vormen de basis of de bouwstenen van een verhaal.
Kort samengevat kunnen verhaalaspecten de volgende domeinen bestrijken:
GENRE - THEMATIEK en MOTIEVEN - VERHAALSTRUCTUUR - VERTELINSTANTIE TIJD en RUIMTE - PERSONAGES - SPANNINGSOPBOUW - STIJL
In de onderstaande pagina's (bron: Frappant 5/6 Basisboek) vind je bij 'Analysemodellen' een overzicht van het technische begrippenapparaat van de verhaalanalyse. Je krijgt/kreeg deze handout ook op papier.
OPDRACHT 1: neem de theorie door en let hierbij specifiek op de blauwe, vetgedrukte woorden.
In de kortfim 'Zondvloed' (2018) van Peter Ghesquière ( PETER GHESQUIÈRE (2018) ontmoeten we een oudere man die door zijn dochter op een zolderkamer wordt opgesloten. Om aan de werkelijkheid te ontsnappen, vlucht de man in zijn eigen fantasie.
OPDRACHT 2: bekijk de kortfilm en bespreek (in groepjes) de volgende verhaalaspecten. Je kan het literaire begrippenapparaat perfect toepassen op de wereld van de kortfilm.
THEMA (zie basisboek p. 338/2.1.4.)
Als je het verhaal van de film herleidt tot één kernzin/sleutelzin, verkrijg je het thema van de film.
a. Formuleer een kernzin voor jezelf.
b. Verklaar de titel van deze kortfilm.
PERSONAGES (zie basisboek p.339/2.1. 7)
a. Typeer de man en zijn dochter als verhaalpersonages door hen adjectieven toe te kennen.
b. Is het mannelijkke personage expliciet of impliciet? Is er sprake van een round of een flat personage? Motiveer je antwoord.
c. Wie is de antagonist? Hoe wordt die geportretteerd? Kies eigenschappen uit de vorige lijst of som een aantal elementen op die een bepaalde indruk bij jou hebben opgewekt.
d. Wat is het belang van de spin als personage in het verhaal?
TIJDSPERIODE (zie basisboek p.339/2.1.8.)
a. In welke tijdsperiode speelt het verhaal zich af? Waaruit leid je dat af?
b. Wordt het verhaal chronologisch uitgewerkt of niet? Leg uit.
RUIMTE (zie basisboek p.340/2.1.9.)
a. Typeer de geografische ruimte waarin het verhaal zich afspeelt. Is er ook sprake van een psychologische of symbolische ruimte?
b. Denk je dat de filmmakers die locatie lukraak gekozen hebben of hebben ze een functie in het verhaal?
OPBOUW (zie basisboek p.337/2.1.3.)
a. De opbouw van het verhaal is typerend voor een kortfilm. Bespreek hoe het verhaal begint en eindigt. Maak daarbij gebruik van de correcte terminologie.
b. Kon je die aanpak smaken of niet? Leg uit waarom.
SPANNING (zie basisboek p.351/2.3.6.)
a. Vind je dat er voldoende spanning in het verhaal zit? Welke elementen hebben daartoe bijgedragen?
b. Kan je suggesties geven aan de filmmaker hoe de spanning eventueel beter kon? Met welke verhaalaspecten had hij nog kunnen spelen om er (nog) meer spanning in te krijgen?
STIJL (zie basisboek p.340/2.1.10.)
a. Wanneer je de literaire stijl van een schrijver bestudeert, let je op woordkeuze, zinsbouw en verteltrant. Bij een film kijk je naar andere elementen die de stijl mee bepalen. Welke zouden dat kunnen zijn? Geef enkele voorbeelden.
b. Kon je deze stijl waarderen? Waarom (niet)?
Tien (Rasha Peper)
Het had hard gewaaid die nacht. De tuin lag opeens vol bladeren en de wingerd die de hoge muur met ijzeren speerpunten bedekte, had in één nacht minstens de helft van zijn vuurrode blad verloren. Dat lag er nu onder, tot plezier van het kind, dat eerst de allerknalroodste bladeren uitzocht en in haar zak stopte en het blad daarna begon op te schoppen. Doordat de muur nu een stuk kaler was, viel haar echter plotseling iets op wat ze in de weken hiervoor niet had kunnen zien en wat haar dadelijk hevig opwond: er bleek een deur in de muur te zitten.
Door het netwerk van wingerdranken schemerde een boogvormige, zware, houten deur, eerder een poort dan een deur. Ze liep ernaar toe en probeerde de ijzeren klink aan de linkerkant. Haar kleine handen kregen hem met moeite omlaag. Hij knarste vreselijk – ze keek haastig om of niemand het gehoord had – maar de deur bleef afgesloten en week geen millimeter, ook niet als ze er met haar volle gewicht tegen duwde. Geen wonder, zag ze bij nauwkeurige inspectie, want een stuk onder de klink zat er ook nog een zware ijzeren grendel voor geschoven. Die probeerde ze weg te schuiven, maar je kon zo al zien dat dat niet zou lukken, hij was totaal vastgeroest, er was geen beweging in te krijgen.
Ze bleef staan, teleurgesteld. Wat achter de muur was, interesseerde haar al zolang ze hier verbleef. Ze had weleens flarden van een gesprek opgevangen, ze had er eens een vrouw zeer aanstekelijk horen lachen en ook eenmaal iemand horen huilen. Soms klonk er geroep, alsof er blindemannetje of verstoppertje werd gespeeld, maar niet door de kinderen.
‘Wat is daar?’ had ze een keer aan tante Gertie gevraagd en die had gezegd: ‘Daar? Daar lopen ze met molentjes!’ en ze had een gebaar gemaakt alsof ze vlak voor haar voorhoofd een vlieg ving, maar er verder over gezwegen. Toch was het tante Gertie geweest die haar verteld had dat de twee tuinen vroeger bij elkaar gehoord hadden en dat hier toen de groenten verbouwd waren voor ‘de hele stichting’ – wat een stichting dan ook mocht wezen.
Het kind staarde naar de deur, trok nog wat ranken weg en zag toen onder de klink een sleutelgat, zo groot dat de sleutel die daar gepast had, wel van een reus moest zijn. Ze hoefde zich slechts weinig te bukken om erdoorheen te kijken. Het gat zat vol vuil en spinrag, maar een takje was snel gevonden. Ze stak er het roestige sleutelgat mee schoon en keek nogmaals. Nu was alles geel. Aan de andere kant van de muur stond een pluimachtig vertakte bloem recht voor het sleutelgat, van die gele bloemen die hier in de tuin ook stonden en die trouwens al grotendeels bruin geworden waren. Ze zocht een ander, langer takje en porde ermee door het sleutelgat naar de bloem. Die danste en zwiepte wat heen en weer, maar viel op die manier natuurlijk niet te knakken; als ze het takje terugtrok, stond hij weer op dezelfde plaats voor het sleutelgat. Toch had het geprik en gepor wat opgeleverd: verschillende uitgebloeide bloempjes waren afgevallen en je kon nu min of meer door de bloem heen kijken.
Wat ze zag, was een laantje met spichtige boompjes ter weerszijden en in dat laantje liep, met haastige tred, een man in een geruite jas. Of hij een molentje bij zich had, was niet te zien. Ineens sloeg hij een zijpad in en was verdwenen. Maar daar verschenen, aan het eind van het laantje, twee andere mensen. Een in het wit geklede, dikke vrouw, gearmd met een magere, oude meneer in een winterjas. Zij liepen zeker niet met een molentje, maar de oude man, die de indruk wekte door de vrouw opgetild te worden, droeg wel een vreemd uitgerekt witwollen konijn aan de oren met zich mee. Ze kwamen haar kant op. Het kind vond het interessant, maar die bloem bleef hinderlijk. Je zou iets langs en duns moeten hebben waarmee je door het sleutelgat heen die pluim opzij kon buigen en er tegelijkertijd toch goed langsheen kon blijven kijken.
Voordat de wandelaars echter naderbij waren gekomen, hoorde ze voetstappen achter zich in de moestuin en ze wist direct dat het niet tante Gertie was. Ze schoot weg van de poort en begon met het stokje in het gevallen blad te prikken.
‘Wat doe je daar?’
Het massieve, steenrode gezicht van tante Neel stond dreigend op het bruine jasschort.
‘Ik zoek slakkenhuizen.’
‘Weggooie en kome ete’, zei tante Neel.
Er werd zelden gesproken onder de maaltijd. Tante Neel at altijd snel en zwijgend, tante Gertie leek niet te durven praten en de man van tante Neel had het te druk met eten. Hij had geheel vergroeide handen en kon slechts met moeite een lepel vasthouden. Als er vlees was, moest dat voor hem gesneden worden. Overigens zei hij ook buiten de maaltijden om nooit iets.
Het kind had zich een methode eigen gemaakt om te eten zonder te proeven, hoewel dat altijd maar een hap of zes, zeven goed ging; daarna werd het moeilijk. Maar vandaag had tante Gertie op haar bord appelmoes over de kool gedaan. Aan het eind van de maaltijd had ze het nog niet gevraagd. Zo ging het nu al drie dagen en eens moest het er toch van komen. Ze haalde diep adem. ‘Tante Neel …’ zei ze.
De vrouw keek op.
‘Als ik tien word … zou mama dan komen?’
Het was een moment stil.
‘Dat denk ik niet’, zei tante Neel.
‘O’, zei het kind.
Ze aten verder en toen iedereen klaar was, stond tante Gertie op en stapelde de borden in elkaar.
‘En met Kerstmis?’ vroeg het kind.
Tante Neel keek streng naar het opeenstapelen der borden, alsof tante Gertie iets niet goed deed.
‘Dat denk ik ook niet’, zei ze.
Tante Gertie verdween naar de keuken en keerde meteen weer terug met een dienblad met vier diepe borden erop. Toen ze een ervan voor het kind neerzette, streek ze haar eventjes over het haar. Het kind keek strak naar haar bord. In een vijver van yoghurt dreef een opgezwollen beschuit. Ze pakte haar lepel en duwde de beschuit onder, maar hij kwam traag weer boven. Opnieuw duwde ze hem onder.
‘Niet zitte spele…’, zei tante Neel.
Ze was erg tevreden over zichzelf, toen ze bij de poort in de muur de breinaald onder haar trui vandaan haalde, door het sleutelgat stak en met een simpele beweging de gele pluim opzij duwde. Er bleef meer dan voldoende kijkruimte over. De perfecte oplossing – al was het maar voor even, want stel dat tante Neel na het korte dutje dat zij na het middageten altijd deed, van plan was te gaan breien! Dan moest er aan de drie breinaalden, die op het dressoir door de knot grijze wol gestoken zaten, geen een ontbreken. Ze legde haar voorhoofd tegen de houten deur, haar rechterslaap langs de glimmende naald, keek door het sleutelgat en gaf haast een kreet van verrassing.
Vlakbij, aan het begin van het laantje, zat een vrouw op een klapstoeltje. Voor haar stond een driepoot met een schilderij erop. In haar ene hand had ze een penseel en in de andere een rond blad met verschillende kleuren verf. En onmiddellijk wist het kind weer dat zo’n driepoot ‘ezel’ heette en het blad ‘palet’ en meteen kwamen er ook een heleboel andere woorden weer boven. Aquamarijn, vermiljoen, oker, turquoise, sepia, jade … wat ze betekenden, wist ze niet meer, maar ze hoorde haar moeders stem de woorden uitspreken of het toverwoorden waren.
De vrouw die daar zat, was buitengewoon mooi. Je zag haar van opzij, haar bleke gezicht was naar het doek gewend. Telkens keek ze even langs het doek heen naar iets in de verte en stipte dan op het schilderij iets aan, vele malen achtereen. Het zwarte haar lag in een lage wrong in de nek. Ze droeg een kort, dieprood jasje op een zwarte lange broek. Het kind keek zo intens naar haar, dat het geruime tijd duurde voordat ze aandacht aan het schilderij schonk. Dat was vanuit deze hoek ook niet zo duidelijk waar te nemen, maar duidelijk genoeg om te zien dat er een wit koepeltje op stond, omringd door bomen. En toen ze er eenmaal op lette, werd ze geheel in beslag genomen door de gedachte hoe grappig dit was: door het sleutelgat heen kon zij dat koepeltje niet zien, sterker nog, ze wist niet eens dat daar links een koepeltje was, en ze zou het misschien ook nooit te weten zijn gekomen, als deze vrouw het haar niet getoond had. Ze keek nu als het ware door de ogen van die vrouw naar links, een soort driehoeksblik, alsof er ergens een spiegel stond opgesteld. Ze ademde kort en licht van opwinding. Hoe vaak al had zij hier in de tuin gespeeld, terwijl die vrouw aan de andere kant van de muur zat? Het was haast ongelooflijk dat op niet meer dan een steenworp afstand van hun waslijn, waaraan hemden en schorten van de tantes en de onderbroeken en overalls van de oom hingen, een sprookjesprinses zat te schilderen.
Dat de vrouw die daar zat van dit alles geen weet had, niet vermoedde dat ze bespied werd, begon intussen hoe langer hoe meer als een last op haar te drukken. Zo dichtbij was ze, en toch op zo’n afstand. Ze zou haar willen roepen, met haar praten, over de muur heen willen klimmen, naast haar zitten om samen naar dat koepeltje te kijken, haar ergens mee helpen, een glimlach op dat ernstige, bleke gezicht teweegbrengen … Maar ze deed niets en stond daar maar roerloos.
Te laat hoorde ze de voetstappen. Toen ze zich omdraaide, stond tante Neel al naast de boerenkoolplanten. Haar kille, grijze ogen verrieden niets, maar haar opeengeklemde lippen vormden een streep.
Het kind trok de breinaald uit het sleutelgat en deed geen moeite hem te verbergen. Ze moest tegen de zon inkijken en voelde zich eensklaps licht in het hoofd worden. Dit is mijn leven niet, dacht ze, ik hoor hier niet. Zij heeft niets met mij te maken.
‘Kom es hier …’ zei tante Neel zonder enige stemverheffing.
Het kind stapte door de ritselende bladeren. Wat zijn ze rood, dacht ze, wat zijn ze ontzettend rood.
Als een slaapwandelaarster liep ze de vrouw in het bruine jasschort tegemoet. //
OPDRACHT 3 - Overloop in kleine groepjes of per twee de onderstaande analysevragen. Hanteer de gepaste, literaire begrippen in je uitleg.
1. Wat voor soort begin heeft het verhaal? Wat voor soort einde? Interpreteer het einde.
2. Wie is de verteller van dit verhaal en wat voor effect heeft dat op je leesbeleving?
3. Wie is het hoofdpersonage en welke karaktertrekken kun je bespeuren?
4. In hoeverre zijn de nevenpersonages Tante Neel en Tante Gertie contrasterend? Beschrijf de schilderes in de tuin. Welk effect heeft ze op het meisje?
5. Wat is de vertelde tijd in dit verhaal? En hoe lang de verteltijd?
6. Wordt de chronologie ergens in dit verhaal doorbroken?
7. Hebben de beide ruimtes ‘hier’ en ‘daar’ ook een symbolische waarde? Waar staan ze volgens jou voor?
8. Wat is volgens jou het hoofdthema van dit verhaal?
9. Wat betekenen de volgende motieven? de kleuren - het sleutelgat
10. Bekijk de trailer van de film 'The Secret Garden'. Vind je gelijkenissen tussen de film en het kortverhaal 'Tien'?
OPDRACHT: Lees het kortverhaal “Waarover al de liedjes gaan”. Beantwoord de inhoudsvragen.
a. Om welke echte reden wil de moeder Tommy eigenlijk kwijt?
b. Tommy leert wel wat van zijn ouders, maar niet door met hen te praten. Door wat dan wel te doen?
c. Welk effect heeft de vakantieregeling op Tommy’s relaties?
d. Waarom moet Tommy even zijn vader alleen laten?
OPDRACHT: Bekijk de videoclip van de Amerikaanse singersongwriter Bonnie Prince Billy (Horses https://www.youtube.com/watch?v=IPPifHyqnas ).
a) Hoe past deze soundtrack bij het verhaal? parallellen kan je trekken?
b) Welke sfeer primeert in deze clip? Kan je een gelijkaardige sfeer ook aantreffen in het kortverhaal van Dimitri Verhulst?
OPDRACHT Lees of bekijk nogmaals op een diagonale manier de analysemodellen bij epische teksten (HB p. 337-341). Focus op de vetgedrukte woorden, die ondertussen gekend zijn. Beantwoord nadien de onderstaande vragen:
a. Wat is de thematiek van het verhaal?
b. Analyseer de twee belangrijkste personages. Hanteer de gepaste terminologie.
c. De stijl van Dimitri Verhulst wordt vaak geroemd. Literairnederland.nl typeert zijn schrijfstijl als volgt:
“Verhulsts stijl en taalgebruik zijn te typeren als puntig, controversieel, sarcastisch maar meedogend, volks, expliciet, hilarisch.”
Klopt dit in het kortverhaal dat we lazen? Leg uit en bewijs met voorbeelden uit de tekst.
d. Beargumenteer tot slot kort waarom dit een kortverhaal is. Koppel de theoretische kenmerken aan concrete bewijzen uit de tekst en werk op de klassieke manier.